Vervoeging van confectionner
Onbepaalde wijs (infinitief): confectionner
Frans
Nederlands
Présent
- je confectionne
- tu confectionnes
- il/elle confectionne
- nous confectionnons
- vous confectionnez
- ils/elles confectionnent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klaar
- jij klaart
- hij/zij/het klaart
- wij klaren
- jullie klaren
- zij klaren
Indicatif imparfait
- je confectionnais
- tu confectionnais
- il/elle confectionnait
- nous confectionnions
- vous confectionniez
- ils/elles confectionnaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik klaarde
- jij klaarde
- hij/zij/het klaarde
- wij klaarden
- jullie klaarden
- zij klaarden
Indicatif passé composé
- j'ai confectionné
- tu as confectionné
- il/elle a confectionné
- nous avons confectionné
- vous avez confectionné
- ils/elles ont confectionné
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklaard
- jij hebt geklaard
- hij/zij/het heeft geklaard
- wij hebben geklaard
- jullie hebben geklaard
- zij hebben geklaard
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais confectionné
- tu avais confectionné
- il/elle avait confectionné
- nous avions confectionné
- vous aviez confectionné
- ils/elles avaient confectionné
Voltooid verleden tijd
- ik had geklaard
- jij had geklaard
- hij/zij/het had geklaard
- wij hadden geklaard
- jullie hadden geklaard
- zij hadden geklaard
Indicatif futur
- je confectionnerai
- tu confectionneras
- il/elle confectionnera
- nous confectionnerons
- vous confectionnerez
- ils/elles confectionneront
Toekomende tijd I
- ik zal klaren
- jij zult klaren
- hij/zij/het zal klaren
- wij zullen klaren
- jullie zullen klaren
- zij zullen klaren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai confectionné
- tu auras confectionné
- il/elle aura confectionné
- nous aurons confectionné
- vous aurez confectionné
- ils/elles auront confectionné
Toekomende tijd II
- ik zal geklaard hebben
- jij zult geklaard hebben
- hij/zij/het zal geklaard hebben
- wij zullen geklaard hebben
- jullie zullen geklaard hebben
- zij zullen geklaard hebben
Conditionnel présent
- je confectionnerais
- tu confectionnerais
- il/elle confectionnerait
- nous confectionnerions
- vous confectionneriez
- ils/elles confectionneraient
Conditionalis I
- ik zou klaren
- jij zou klaren
- hij/zij/het zou klaren
- wij zouden klaren
- jullie zouden klaren
- zij zouden klaren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais confectionné
- tu aurais confectionné
- il/elle aurait confectionné
- nous aurions confectionné
- vous auriez confectionné
- ils/elles auraient confectionné
Conditionalis II
- ik zou hebben geklaard
- jij zou hebben geklaard
- hij/zij/het zou hebben geklaard
- wij zouden hebben geklaard
- jullie zouden hebben geklaard
- zij zouden hebben geklaard
Impératif
- tu confectionne
- vous confectionnez
Imperatief
- jij klaar
- jullie klaart