Vervoeging van engendrer
Onbepaalde wijs (infinitief): engendrer
Frans
Nederlands
Présent
- j'engendre
- tu engendres
- il/elle engendre
- nous engendrons
- vous engendrez
- ils/elles engendrent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwek
- jij verwekt
- hij/zij/het verwekt
- wij verwekken
- jullie verwekken
- zij verwekken
Indicatif imparfait
- j'engendrais
- tu engendrais
- il/elle engendrait
- nous engendrions
- vous engendriez
- ils/elles engendraient
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwekte
- jij verwekte
- hij/zij/het verwekte
- wij verwekten
- jullie verwekten
- zij verwekten
Indicatif passé composé
- j'ai engendré
- tu as engendré
- il/elle a engendré
- nous avons engendré
- vous avez engendré
- ils/elles ont engendré
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwekt
- jij hebt verwekt
- hij/zij/het heeft verwekt
- wij hebben verwekt
- jullie hebben verwekt
- zij hebben verwekt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais engendré
- tu avais engendré
- il/elle avait engendré
- nous avions engendré
- vous aviez engendré
- ils/elles avaient engendré
Voltooid verleden tijd
- ik had verwekt
- jij had verwekt
- hij/zij/het had verwekt
- wij hadden verwekt
- jullie hadden verwekt
- zij hadden verwekt
Indicatif futur
- j'engendrerai
- tu engendreras
- il/elle engendrera
- nous engendrerons
- vous engendrerez
- ils/elles engendreront
Toekomende tijd I
- ik zal verwekken
- jij zult verwekken
- hij/zij/het zal verwekken
- wij zullen verwekken
- jullie zullen verwekken
- zij zullen verwekken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai engendré
- tu auras engendré
- il/elle aura engendré
- nous aurons engendré
- vous aurez engendré
- ils/elles auront engendré
Toekomende tijd II
- ik zal verwekt hebben
- jij zult verwekt hebben
- hij/zij/het zal verwekt hebben
- wij zullen verwekt hebben
- jullie zullen verwekt hebben
- zij zullen verwekt hebben
Conditionnel présent
- j'engendrerais
- tu engendrerais
- il/elle engendrerait
- nous engendrerions
- vous engendreriez
- ils/elles engendreraient
Conditionalis I
- ik zou verwekken
- jij zou verwekken
- hij/zij/het zou verwekken
- wij zouden verwekken
- jullie zouden verwekken
- zij zouden verwekken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais engendré
- tu aurais engendré
- il/elle aurait engendré
- nous aurions engendré
- vous auriez engendré
- ils/elles auraient engendré
Conditionalis II
- ik zou hebben verwekt
- jij zou hebben verwekt
- hij/zij/het zou hebben verwekt
- wij zouden hebben verwekt
- jullie zouden hebben verwekt
- zij zouden hebben verwekt
Impératif
- tu engendre
- vous engendrez
Imperatief
- jij verwek
- jullie verwekt