Vervoeging van fuir
Onbepaalde wijs (infinitief): fuir
Frans
Nederlands
Présent
- je fuis
- tu fuis
- il/elle fuit
- nous fuyons
- vous fuyez
- ils/elles fuient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lek
- jij lekt
- hij/zij/het lekt
- wij lekken
- jullie lekken
- zij lekken
Indicatif imparfait
- je fuyais
- tu fuyais
- il/elle fuyait
- nous fuyions
- vous fuyiez
- ils/elles fuyaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik lekte
- jij lekte
- hij/zij/het lekte
- wij lekten
- jullie lekten
- zij lekten
Indicatif passé composé
- j'ai fui
- tu as fui
- il/elle a fui
- nous avons fui
- vous avez fui
- ils/elles ont fui
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelekt
- jij hebt gelekt
- hij/zij/het heeft gelekt
- wij hebben gelekt
- jullie hebben gelekt
- zij hebben gelekt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais fui
- tu avais fui
- il/elle avait fui
- nous avions fui
- vous aviez fui
- ils/elles avaient fui
Voltooid verleden tijd
- ik had gelekt
- jij had gelekt
- hij/zij/het had gelekt
- wij hadden gelekt
- jullie hadden gelekt
- zij hadden gelekt
Indicatif futur
- je fuirai
- tu fuiras
- il/elle fuira
- nous fuirons
- vous fuirez
- ils/elles fuiront
Toekomende tijd I
- ik zal lekken
- jij zult lekken
- hij/zij/het zal lekken
- wij zullen lekken
- jullie zullen lekken
- zij zullen lekken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai fui
- tu auras fui
- il/elle aura fui
- nous aurons fui
- vous aurez fui
- ils/elles auront fui
Toekomende tijd II
- ik zal gelekt hebben
- jij zult gelekt hebben
- hij/zij/het zal gelekt hebben
- wij zullen gelekt hebben
- jullie zullen gelekt hebben
- zij zullen gelekt hebben
Conditionnel présent
- je fuirais
- tu fuirais
- il/elle fuirait
- nous fuirions
- vous fuiriez
- ils/elles fuiraient
Conditionalis I
- ik zou lekken
- jij zou lekken
- hij/zij/het zou lekken
- wij zouden lekken
- jullie zouden lekken
- zij zouden lekken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais fui
- tu aurais fui
- il/elle aurait fui
- nous aurions fui
- vous auriez fui
- ils/elles auraient fui
Conditionalis II
- ik zou hebben gelekt
- jij zou hebben gelekt
- hij/zij/het zou hebben gelekt
- wij zouden hebben gelekt
- jullie zouden hebben gelekt
- zij zouden hebben gelekt
Impératif
- tu fuis
- vous fuyez
Imperatief
- jij lek
- jullie lekt