Vervoeging van gaspiller
Onbepaalde wijs (infinitief): gaspiller
Frans
Nederlands
Présent
- je gaspille
- tu gaspilles
- il/elle gaspille
- nous gaspillons
- vous gaspillez
- ils/elles gaspillent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak op
- jij maakt op
- hij/zij/het maakt op
- wij maken op
- jullie maken op
- zij maken op
Indicatif imparfait
- je gaspillais
- tu gaspillais
- il/elle gaspillait
- nous gaspillions
- vous gaspilliez
- ils/elles gaspillaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte op
- jij maakte op
- hij/zij/het maakte op
- wij maakten op
- jullie maakten op
- zij maakten op
Indicatif passé composé
- j'ai gaspillé
- tu as gaspillé
- il/elle a gaspillé
- nous avons gaspillé
- vous avez gaspillé
- ils/elles ont gaspillé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgemaakt
- jij hebt opgemaakt
- hij/zij/het heeft opgemaakt
- wij hebben opgemaakt
- jullie hebben opgemaakt
- zij hebben opgemaakt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais gaspillé
- tu avais gaspillé
- il/elle avait gaspillé
- nous avions gaspillé
- vous aviez gaspillé
- ils/elles avaient gaspillé
Voltooid verleden tijd
- ik had opgemaakt
- jij had opgemaakt
- hij/zij/het had opgemaakt
- wij hadden opgemaakt
- jullie hadden opgemaakt
- zij hadden opgemaakt
Indicatif futur
- je gaspillerai
- tu gaspilleras
- il/elle gaspillera
- nous gaspillerons
- vous gaspillerez
- ils/elles gaspilleront
Toekomende tijd I
- ik zal opmaken
- jij zult opmaken
- hij/zij/het zal opmaken
- wij zullen opmaken
- jullie zullen opmaken
- zij zullen opmaken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai gaspillé
- tu auras gaspillé
- il/elle aura gaspillé
- nous aurons gaspillé
- vous aurez gaspillé
- ils/elles auront gaspillé
Toekomende tijd II
- ik zal opgemaakt hebben
- jij zult opgemaakt hebben
- hij/zij/het zal opgemaakt hebben
- wij zullen opgemaakt hebben
- jullie zullen opgemaakt hebben
- zij zullen opgemaakt hebben
Conditionnel présent
- je gaspillerais
- tu gaspillerais
- il/elle gaspillerait
- nous gaspillerions
- vous gaspilleriez
- ils/elles gaspilleraient
Conditionalis I
- ik zou opmaken
- jij zou opmaken
- hij/zij/het zou opmaken
- wij zouden opmaken
- jullie zouden opmaken
- zij zouden opmaken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais gaspillé
- tu aurais gaspillé
- il/elle aurait gaspillé
- nous aurions gaspillé
- vous auriez gaspillé
- ils/elles auraient gaspillé
Conditionalis II
- ik zou hebben opgemaakt
- jij zou hebben opgemaakt
- hij/zij/het zou hebben opgemaakt
- wij zouden hebben opgemaakt
- jullie zouden hebben opgemaakt
- zij zouden hebben opgemaakt
Impératif
- tu gaspille
- vous gaspillez
Imperatief
- jij maak op
- jullie maakt op