Vervoeging van herser
Onbepaalde wijs (infinitief): herser
Frans
Nederlands
Présent
- je herse
- tu herses
- il/elle herse
- nous hersons
- vous hersez
- ils/elles hersent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik eg
- jij egt
- hij/zij/het egt
- wij eggen
- jullie eggen
- zij eggen
Indicatif imparfait
- je hersais
- tu hersais
- il/elle hersait
- nous hersions
- vous hersiez
- ils/elles hersaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik egde
- jij egde
- hij/zij/het egde
- wij egden
- jullie egden
- zij egden
Indicatif passé composé
- j'ai hersé
- tu as hersé
- il/elle a hersé
- nous avons hersé
- vous avez hersé
- ils/elles ont hersé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëgd
- jij hebt geëgd
- hij/zij/het heeft geëgd
- wij hebben geëgd
- jullie hebben geëgd
- zij hebben geëgd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais hersé
- tu avais hersé
- il/elle avait hersé
- nous avions hersé
- vous aviez hersé
- ils/elles avaient hersé
Voltooid verleden tijd
- ik had geëgd
- jij had geëgd
- hij/zij/het had geëgd
- wij hadden geëgd
- jullie hadden geëgd
- zij hadden geëgd
Indicatif futur
- je herserai
- tu herseras
- il/elle hersera
- nous herserons
- vous herserez
- ils/elles herseront
Toekomende tijd I
- ik zal eggen
- jij zult eggen
- hij/zij/het zal eggen
- wij zullen eggen
- jullie zullen eggen
- zij zullen eggen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai hersé
- tu auras hersé
- il/elle aura hersé
- nous aurons hersé
- vous aurez hersé
- ils/elles auront hersé
Toekomende tijd II
- ik zal geëgd hebben
- jij zult geëgd hebben
- hij/zij/het zal geëgd hebben
- wij zullen geëgd hebben
- jullie zullen geëgd hebben
- zij zullen geëgd hebben
Conditionnel présent
- je herserais
- tu herserais
- il/elle herserait
- nous herserions
- vous herseriez
- ils/elles herseraient
Conditionalis I
- ik zou eggen
- jij zou eggen
- hij/zij/het zou eggen
- wij zouden eggen
- jullie zouden eggen
- zij zouden eggen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais hersé
- tu aurais hersé
- il/elle aurait hersé
- nous aurions hersé
- vous auriez hersé
- ils/elles auraient hersé
Conditionalis II
- ik zou hebben geëgd
- jij zou hebben geëgd
- hij/zij/het zou hebben geëgd
- wij zouden hebben geëgd
- jullie zouden hebben geëgd
- zij zouden hebben geëgd
Impératif
- tu herse
- vous hersez
Imperatief
- jij eg
- jullie egt