Vervoeging van imaginer

Vertaling: bedenken

Frans

Nederlands

Présent

  • j'imagine
  • tu imagines
  • il/elle imagine
  • nous imaginons
  • vous imaginez
  • ils/elles imaginent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bedenk
  • jij bedenkt
  • hij/zij/het bedenkt
  • wij bedenken
  • jullie bedenken
  • zij bedenken

Indicatif imparfait

  • j'imaginais
  • tu imaginais
  • il/elle imaginait
  • nous imaginions
  • vous imaginiez
  • ils/elles imaginaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bedacht
  • jij bedacht
  • hij/zij/het bedacht
  • wij bedachten
  • jullie bedachten
  • zij bedachten

Indicatif passé composé

  • j'ai imaginé
  • tu as imaginé
  • il/elle a imaginé
  • nous avons imaginé
  • vous avez imaginé
  • ils/elles ont imaginé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bedacht
  • jij hebt bedacht
  • hij/zij/het heeft bedacht
  • wij hebben bedacht
  • jullie hebben bedacht
  • zij hebben bedacht

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais imaginé
  • tu avais imaginé
  • il/elle avait imaginé
  • nous avions imaginé
  • vous aviez imaginé
  • ils/elles avaient imaginé

Voltooid verleden tijd

  • ik had bedacht
  • jij had bedacht
  • hij/zij/het had bedacht
  • wij hadden bedacht
  • jullie hadden bedacht
  • zij hadden bedacht

Indicatif futur

  • j'imaginerai
  • tu imagineras
  • il/elle imaginera
  • nous imaginerons
  • vous imaginerez
  • ils/elles imagineront

Toekomende tijd I

  • ik zal bedenken
  • jij zult bedenken
  • hij/zij/het zal bedenken
  • wij zullen bedenken
  • jullie zullen bedenken
  • zij zullen bedenken

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai imaginé
  • tu auras imaginé
  • il/elle aura imaginé
  • nous aurons imaginé
  • vous aurez imaginé
  • ils/elles auront imaginé

Toekomende tijd II

  • ik zal bedacht hebben
  • jij zult bedacht hebben
  • hij/zij/het zal bedacht hebben
  • wij zullen bedacht hebben
  • jullie zullen bedacht hebben
  • zij zullen bedacht hebben

Conditionnel présent

  • j'imaginerais
  • tu imaginerais
  • il/elle imaginerait
  • nous imaginerions
  • vous imagineriez
  • ils/elles imagineraient

Conditionalis I

  • ik zou bedenken
  • jij zou bedenken
  • hij/zij/het zou bedenken
  • wij zouden bedenken
  • jullie zouden bedenken
  • zij zouden bedenken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais imaginé
  • tu aurais imaginé
  • il/elle aurait imaginé
  • nous aurions imaginé
  • vous auriez imaginé
  • ils/elles auraient imaginé

Conditionalis II

  • ik zou hebben bedacht
  • jij zou hebben bedacht
  • hij/zij/het zou hebben bedacht
  • wij zouden hebben bedacht
  • jullie zouden hebben bedacht
  • zij zouden hebben bedacht

Impératif

  • tu imagine
  • vous imaginez

Imperatief

  • jij bedenk
  • jullie bedenkt