Vervoeging van justifier
Onbepaalde wijs (infinitief): justifier
Frans
Nederlands
Présent
- je justifie
- tu justifies
- il/elle justifie
- nous justifions
- vous justifiez
- ils/elles justifient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik billijk
- jij billijkt
- hij/zij/het billijkt
- wij billijken
- jullie billijken
- zij billijken
Indicatif imparfait
- je justifiais
- tu justifiais
- il/elle justifiait
- nous justifiions
- vous justifiiez
- ils/elles justifiaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik billijkte
- jij billijkte
- hij/zij/het billijkte
- wij billijkten
- jullie billijkten
- zij billijkten
Indicatif passé composé
- j'ai justifié
- tu as justifié
- il/elle a justifié
- nous avons justifié
- vous avez justifié
- ils/elles ont justifié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebillijkt
- jij hebt gebillijkt
- hij/zij/het heeft gebillijkt
- wij hebben gebillijkt
- jullie hebben gebillijkt
- zij hebben gebillijkt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais justifié
- tu avais justifié
- il/elle avait justifié
- nous avions justifié
- vous aviez justifié
- ils/elles avaient justifié
Voltooid verleden tijd
- ik had gebillijkt
- jij had gebillijkt
- hij/zij/het had gebillijkt
- wij hadden gebillijkt
- jullie hadden gebillijkt
- zij hadden gebillijkt
Indicatif futur
- je justifierai
- tu justifieras
- il/elle justifiera
- nous justifierons
- vous justifierez
- ils/elles justifieront
Toekomende tijd I
- ik zal billijken
- jij zult billijken
- hij/zij/het zal billijken
- wij zullen billijken
- jullie zullen billijken
- zij zullen billijken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai justifié
- tu auras justifié
- il/elle aura justifié
- nous aurons justifié
- vous aurez justifié
- ils/elles auront justifié
Toekomende tijd II
- ik zal gebillijkt hebben
- jij zult gebillijkt hebben
- hij/zij/het zal gebillijkt hebben
- wij zullen gebillijkt hebben
- jullie zullen gebillijkt hebben
- zij zullen gebillijkt hebben
Conditionnel présent
- je justifierais
- tu justifierais
- il/elle justifierait
- nous justifierions
- vous justifieriez
- ils/elles justifieraient
Conditionalis I
- ik zou billijken
- jij zou billijken
- hij/zij/het zou billijken
- wij zouden billijken
- jullie zouden billijken
- zij zouden billijken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais justifié
- tu aurais justifié
- il/elle aurait justifié
- nous aurions justifié
- vous auriez justifié
- ils/elles auraient justifié
Conditionalis II
- ik zou hebben gebillijkt
- jij zou hebben gebillijkt
- hij/zij/het zou hebben gebillijkt
- wij zouden hebben gebillijkt
- jullie zouden hebben gebillijkt
- zij zouden hebben gebillijkt
Impératif
- tu justifie
- vous justifiez
Imperatief
- jij billijk
- jullie billijkt