Vervoeging van manier

Frans

Nederlands

Présent

  • je manie
  • tu manies
  • il/elle manie
  • nous manions
  • vous maniez
  • ils/elles manient

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hanteer
  • jij hanteert
  • hij/zij/het hanteert
  • wij hanteren
  • jullie hanteren
  • zij hanteren

Indicatif imparfait

  • je maniais
  • tu maniais
  • il/elle maniait
  • nous maniions
  • vous maniiez
  • ils/elles maniaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hanteerde
  • jij hanteerde
  • hij/zij/het hanteerde
  • wij hanteerden
  • jullie hanteerden
  • zij hanteerden

Indicatif passé composé

  • j'ai manié
  • tu as manié
  • il/elle a manié
  • nous avons manié
  • vous avez manié
  • ils/elles ont manié

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehanteerd
  • jij hebt gehanteerd
  • hij/zij/het heeft gehanteerd
  • wij hebben gehanteerd
  • jullie hebben gehanteerd
  • zij hebben gehanteerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais manié
  • tu avais manié
  • il/elle avait manié
  • nous avions manié
  • vous aviez manié
  • ils/elles avaient manié

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehanteerd
  • jij had gehanteerd
  • hij/zij/het had gehanteerd
  • wij hadden gehanteerd
  • jullie hadden gehanteerd
  • zij hadden gehanteerd

Indicatif futur

  • je manierai
  • tu manieras
  • il/elle maniera
  • nous manierons
  • vous manierez
  • ils/elles manieront

Toekomende tijd I

  • ik zal hanteren
  • jij zult hanteren
  • hij/zij/het zal hanteren
  • wij zullen hanteren
  • jullie zullen hanteren
  • zij zullen hanteren

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai manié
  • tu auras manié
  • il/elle aura manié
  • nous aurons manié
  • vous aurez manié
  • ils/elles auront manié

Toekomende tijd II

  • ik zal gehanteerd hebben
  • jij zult gehanteerd hebben
  • hij/zij/het zal gehanteerd hebben
  • wij zullen gehanteerd hebben
  • jullie zullen gehanteerd hebben
  • zij zullen gehanteerd hebben

Conditionnel présent

  • je manierais
  • tu manierais
  • il/elle manierait
  • nous manierions
  • vous manieriez
  • ils/elles manieraient

Conditionalis I

  • ik zou hanteren
  • jij zou hanteren
  • hij/zij/het zou hanteren
  • wij zouden hanteren
  • jullie zouden hanteren
  • zij zouden hanteren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais manié
  • tu aurais manié
  • il/elle aurait manié
  • nous aurions manié
  • vous auriez manié
  • ils/elles auraient manié

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehanteerd
  • jij zou hebben gehanteerd
  • hij/zij/het zou hebben gehanteerd
  • wij zouden hebben gehanteerd
  • jullie zouden hebben gehanteerd
  • zij zouden hebben gehanteerd

Impératif

  • tu manie
  • vous maniez

Imperatief

  • jij hanteer
  • jullie hanteert