Vervoeging van mendier
Onbepaalde wijs (infinitief): mendier
Frans
Nederlands
Présent
- je mendie
- tu mendies
- il/elle mendie
- nous mendions
- vous mendiez
- ils/elles mendient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedel
- jij bedelt
- hij/zij/het bedelt
- wij bedelen
- jullie bedelen
- zij bedelen
Indicatif imparfait
- je mendiais
- tu mendiais
- il/elle mendiait
- nous mendiions
- vous mendiiez
- ils/elles mendiaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedelde
- jij bedelde
- hij/zij/het bedelde
- wij bedelden
- jullie bedelden
- zij bedelden
Indicatif passé composé
- j'ai mendié
- tu as mendié
- il/elle a mendié
- nous avons mendié
- vous avez mendié
- ils/elles ont mendié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebedeld
- jij hebt gebedeld
- hij/zij/het heeft gebedeld
- wij hebben gebedeld
- jullie hebben gebedeld
- zij hebben gebedeld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais mendié
- tu avais mendié
- il/elle avait mendié
- nous avions mendié
- vous aviez mendié
- ils/elles avaient mendié
Voltooid verleden tijd
- ik had gebedeld
- jij had gebedeld
- hij/zij/het had gebedeld
- wij hadden gebedeld
- jullie hadden gebedeld
- zij hadden gebedeld
Indicatif futur
- je mendierai
- tu mendieras
- il/elle mendiera
- nous mendierons
- vous mendierez
- ils/elles mendieront
Toekomende tijd I
- ik zal bedelen
- jij zult bedelen
- hij/zij/het zal bedelen
- wij zullen bedelen
- jullie zullen bedelen
- zij zullen bedelen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai mendié
- tu auras mendié
- il/elle aura mendié
- nous aurons mendié
- vous aurez mendié
- ils/elles auront mendié
Toekomende tijd II
- ik zal gebedeld hebben
- jij zult gebedeld hebben
- hij/zij/het zal gebedeld hebben
- wij zullen gebedeld hebben
- jullie zullen gebedeld hebben
- zij zullen gebedeld hebben
Conditionnel présent
- je mendierais
- tu mendierais
- il/elle mendierait
- nous mendierions
- vous mendieriez
- ils/elles mendieraient
Conditionalis I
- ik zou bedelen
- jij zou bedelen
- hij/zij/het zou bedelen
- wij zouden bedelen
- jullie zouden bedelen
- zij zouden bedelen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais mendié
- tu aurais mendié
- il/elle aurait mendié
- nous aurions mendié
- vous auriez mendié
- ils/elles auraient mendié
Conditionalis II
- ik zou hebben gebedeld
- jij zou hebben gebedeld
- hij/zij/het zou hebben gebedeld
- wij zouden hebben gebedeld
- jullie zouden hebben gebedeld
- zij zouden hebben gebedeld
Impératif
- tu mendie
- vous mendiez
Imperatief
- jij bedel
- jullie bedelt