Vervoeging van naître
Onbepaalde wijs (infinitief): naître
Frans
Nederlands
Présent
- il/elle naît
- ils/elles naissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het ontluikt
- zij ontluiken
Indicatif imparfait
- il/elle naissait
- ils/elles naissaient
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het ontlook
- zij ontloken
Indicatif passé composé
- il/elle est né(e)
- ils/elles sont né(e)s
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft ontloken
- zij hebben ontloken
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle était né(e)
- ils/elles étaient né(e)s
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had ontloken
- zij hadden ontloken
Indicatif futur
- il/elle naîtra
- ils/elles naîtront
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal ontluiken
- zij zult ontluiken
Indicatif futur antérieur
- il/elle sera né(e)
- ils/elles seront né(e)s
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal ontloken hebben
- zij zult ontloken hebben
Conditionnel présent
- il/elle naîtrait
- ils/elles naîtraient
Conditionalis I
- hij/zij/het zal ontluiken
- zij zullen ontluiken
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle serait né(e)
- ils/elles seraient né(e)s
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben ontloken
- zij zullen hebben ontloken