Vervoeging van pétrir
Onbepaalde wijs (infinitief): pétrir
Frans
Nederlands
Présent
- je pétris
- tu pétris
- il/elle pétrit
- nous pétrissons
- vous pétrissez
- ils/elles pétrissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kneed
- jij kneedt
- hij/zij/het kneedt
- wij kneden
- jullie kneden
- zij kneden
Indicatif imparfait
- je pétrissais
- tu pétrissais
- il/elle pétrissait
- nous pétrissions
- vous pétrissiez
- ils/elles pétrissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik kneedde
- jij kneedde
- hij/zij/het kneedde
- wij kneedden
- jullie kneedden
- zij kneedden
Indicatif passé composé
- j'ai pétri
- tu as pétri
- il/elle a pétri
- nous avons pétri
- vous avez pétri
- ils/elles ont pétri
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekneed
- jij hebt gekneed
- hij/zij/het heeft gekneed
- wij hebben gekneed
- jullie hebben gekneed
- zij hebben gekneed
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pétri
- tu avais pétri
- il/elle avait pétri
- nous avions pétri
- vous aviez pétri
- ils/elles avaient pétri
Voltooid verleden tijd
- ik had gekneed
- jij had gekneed
- hij/zij/het had gekneed
- wij hadden gekneed
- jullie hadden gekneed
- zij hadden gekneed
Indicatif futur
- je pétrirai
- tu pétriras
- il/elle pétrira
- nous pétrirons
- vous pétrirez
- ils/elles pétriront
Toekomende tijd I
- ik zal kneden
- jij zult kneden
- hij/zij/het zal kneden
- wij zullen kneden
- jullie zullen kneden
- zij zullen kneden
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pétri
- tu auras pétri
- il/elle aura pétri
- nous aurons pétri
- vous aurez pétri
- ils/elles auront pétri
Toekomende tijd II
- ik zal gekneed hebben
- jij zult gekneed hebben
- hij/zij/het zal gekneed hebben
- wij zullen gekneed hebben
- jullie zullen gekneed hebben
- zij zullen gekneed hebben
Conditionnel présent
- je pétrirais
- tu pétrirais
- il/elle pétrirait
- nous pétririons
- vous pétririez
- ils/elles pétriraient
Conditionalis I
- ik zou kneden
- jij zou kneden
- hij/zij/het zou kneden
- wij zouden kneden
- jullie zouden kneden
- zij zouden kneden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pétri
- tu aurais pétri
- il/elle aurait pétri
- nous aurions pétri
- vous auriez pétri
- ils/elles auraient pétri
Conditionalis II
- ik zou hebben gekneed
- jij zou hebben gekneed
- hij/zij/het zou hebben gekneed
- wij zouden hebben gekneed
- jullie zouden hebben gekneed
- zij zouden hebben gekneed
Impératif
- tu pétris
- vous pétrissez
Imperatief
- jij kneed
- jullie kneedt