Vervoeging van prétexter
Onbepaalde wijs (infinitief): prétexter
Frans
Nederlands
Présent
- je prétexte
- tu prétextes
- il/elle prétexte
- nous prétextons
- vous prétextez
- ils/elles prétextent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geef voor
- jij geeft voor
- hij/zij/het geeft voor
- wij geven voor
- jullie geven voor
- zij geven voor
Indicatif imparfait
- je prétextais
- tu prétextais
- il/elle prétextait
- nous prétextions
- vous prétextiez
- ils/elles prétextaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik gaf voor
- jij gaf voor
- hij/zij/het gaf voor
- wij gaven voor
- jullie gaven voor
- zij gaven voor
Indicatif passé composé
- j'ai prétexté
- tu as prétexté
- il/elle a prétexté
- nous avons prétexté
- vous avez prétexté
- ils/elles ont prétexté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgegeven
- jij hebt voorgegeven
- hij/zij/het heeft voorgegeven
- wij hebben voorgegeven
- jullie hebben voorgegeven
- zij hebben voorgegeven
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais prétexté
- tu avais prétexté
- il/elle avait prétexté
- nous avions prétexté
- vous aviez prétexté
- ils/elles avaient prétexté
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgegeven
- jij had voorgegeven
- hij/zij/het had voorgegeven
- wij hadden voorgegeven
- jullie hadden voorgegeven
- zij hadden voorgegeven
Indicatif futur
- je prétexterai
- tu prétexteras
- il/elle prétextera
- nous prétexterons
- vous prétexterez
- ils/elles prétexteront
Toekomende tijd I
- ik zal voorgeven
- jij zult voorgeven
- hij/zij/het zal voorgeven
- wij zullen voorgeven
- jullie zullen voorgeven
- zij zullen voorgeven
Indicatif futur antérieur
- j'aurai prétexté
- tu auras prétexté
- il/elle aura prétexté
- nous aurons prétexté
- vous aurez prétexté
- ils/elles auront prétexté
Toekomende tijd II
- ik zal voorgegeven hebben
- jij zult voorgegeven hebben
- hij/zij/het zal voorgegeven hebben
- wij zullen voorgegeven hebben
- jullie zullen voorgegeven hebben
- zij zullen voorgegeven hebben
Conditionnel présent
- je prétexterais
- tu prétexterais
- il/elle prétexterait
- nous prétexterions
- vous prétexteriez
- ils/elles prétexteraient
Conditionalis I
- ik zou voorgeven
- jij zou voorgeven
- hij/zij/het zou voorgeven
- wij zouden voorgeven
- jullie zouden voorgeven
- zij zouden voorgeven
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais prétexté
- tu aurais prétexté
- il/elle aurait prétexté
- nous aurions prétexté
- vous auriez prétexté
- ils/elles auraient prétexté
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgegeven
- jij zou hebben voorgegeven
- hij/zij/het zou hebben voorgegeven
- wij zouden hebben voorgegeven
- jullie zouden hebben voorgegeven
- zij zouden hebben voorgegeven
Impératif
- tu prétexte
- vous prétextez
Imperatief
- jij geef voor
- jullie geeft voor