Vervoeging van résilier
Onbepaalde wijs (infinitief): résilier
Frans
Nederlands
Présent
- je résilie
- tu résilies
- il/elle résilie
- nous résilions
- vous résiliez
- ils/elles résilient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik draai terug
- jij draait terug
- hij/zij/het draait terug
- wij draaien terug
- jullie draaien terug
- zij draaien terug
Indicatif imparfait
- je résiliais
- tu résiliais
- il/elle résiliait
- nous résiliions
- vous résiliiez
- ils/elles résiliaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik draaide terug
- jij draaide terug
- hij/zij/het draaide terug
- wij draaiden terug
- jullie draaiden terug
- zij draaiden terug
Indicatif passé composé
- j'ai résilié
- tu as résilié
- il/elle a résilié
- nous avons résilié
- vous avez résilié
- ils/elles ont résilié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggedraaid
- jij hebt teruggedraaid
- hij/zij/het heeft teruggedraaid
- wij hebben teruggedraaid
- jullie hebben teruggedraaid
- zij hebben teruggedraaid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais résilié
- tu avais résilié
- il/elle avait résilié
- nous avions résilié
- vous aviez résilié
- ils/elles avaient résilié
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggedraaid
- jij had teruggedraaid
- hij/zij/het had teruggedraaid
- wij hadden teruggedraaid
- jullie hadden teruggedraaid
- zij hadden teruggedraaid
Indicatif futur
- je résilierai
- tu résilieras
- il/elle résiliera
- nous résilierons
- vous résilierez
- ils/elles résilieront
Toekomende tijd I
- ik zal terugdraaien
- jij zult terugdraaien
- hij/zij/het zal terugdraaien
- wij zullen terugdraaien
- jullie zullen terugdraaien
- zij zullen terugdraaien
Indicatif futur antérieur
- j'aurai résilié
- tu auras résilié
- il/elle aura résilié
- nous aurons résilié
- vous aurez résilié
- ils/elles auront résilié
Toekomende tijd II
- ik zal teruggedraaid hebben
- jij zult teruggedraaid hebben
- hij/zij/het zal teruggedraaid hebben
- wij zullen teruggedraaid hebben
- jullie zullen teruggedraaid hebben
- zij zullen teruggedraaid hebben
Conditionnel présent
- je résilierais
- tu résilierais
- il/elle résilierait
- nous résilierions
- vous résilieriez
- ils/elles résilieraient
Conditionalis I
- ik zou terugdraaien
- jij zou terugdraaien
- hij/zij/het zou terugdraaien
- wij zouden terugdraaien
- jullie zouden terugdraaien
- zij zouden terugdraaien
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais résilié
- tu aurais résilié
- il/elle aurait résilié
- nous aurions résilié
- vous auriez résilié
- ils/elles auraient résilié
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggedraaid
- jij zou hebben teruggedraaid
- hij/zij/het zou hebben teruggedraaid
- wij zouden hebben teruggedraaid
- jullie zouden hebben teruggedraaid
- zij zouden hebben teruggedraaid
Impératif
- tu résilie
- vous résiliez
Imperatief
- jij draai terug
- jullie draait terug