Vervoeging van rattraper
Onbepaalde wijs (infinitief): rattraper
Frans
Nederlands
Présent
- je rattrape
- tu rattrapes
- il/elle rattrape
- nous rattrapons
- vous rattrapez
- ils/elles rattrapent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik raap op
- jij raapt op
- hij/zij/het raapt op
- wij rapen op
- jullie rapen op
- zij rapen op
Indicatif imparfait
- je rattrapais
- tu rattrapais
- il/elle rattrapait
- nous rattrapions
- vous rattrapiez
- ils/elles rattrapaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik raapte op
- jij raapte op
- hij/zij/het raapte op
- wij raapten op
- jullie raapten op
- zij raapten op
Indicatif passé composé
- j'ai rattrapé
- tu as rattrapé
- il/elle a rattrapé
- nous avons rattrapé
- vous avez rattrapé
- ils/elles ont rattrapé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeraapt
- jij hebt opgeraapt
- hij/zij/het heeft opgeraapt
- wij hebben opgeraapt
- jullie hebben opgeraapt
- zij hebben opgeraapt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rattrapé
- tu avais rattrapé
- il/elle avait rattrapé
- nous avions rattrapé
- vous aviez rattrapé
- ils/elles avaient rattrapé
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeraapt
- jij had opgeraapt
- hij/zij/het had opgeraapt
- wij hadden opgeraapt
- jullie hadden opgeraapt
- zij hadden opgeraapt
Indicatif futur
- je rattraperai
- tu rattraperas
- il/elle rattrapera
- nous rattraperons
- vous rattraperez
- ils/elles rattraperont
Toekomende tijd I
- ik zal oprapen
- jij zult oprapen
- hij/zij/het zal oprapen
- wij zullen oprapen
- jullie zullen oprapen
- zij zullen oprapen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rattrapé
- tu auras rattrapé
- il/elle aura rattrapé
- nous aurons rattrapé
- vous aurez rattrapé
- ils/elles auront rattrapé
Toekomende tijd II
- ik zal opgeraapt hebben
- jij zult opgeraapt hebben
- hij/zij/het zal opgeraapt hebben
- wij zullen opgeraapt hebben
- jullie zullen opgeraapt hebben
- zij zullen opgeraapt hebben
Conditionnel présent
- je rattraperais
- tu rattraperais
- il/elle rattraperait
- nous rattraperions
- vous rattraperiez
- ils/elles rattraperaient
Conditionalis I
- ik zou oprapen
- jij zou oprapen
- hij/zij/het zou oprapen
- wij zouden oprapen
- jullie zouden oprapen
- zij zouden oprapen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rattrapé
- tu aurais rattrapé
- il/elle aurait rattrapé
- nous aurions rattrapé
- vous auriez rattrapé
- ils/elles auraient rattrapé
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeraapt
- jij zou hebben opgeraapt
- hij/zij/het zou hebben opgeraapt
- wij zouden hebben opgeraapt
- jullie zouden hebben opgeraapt
- zij zouden hebben opgeraapt
Impératif
- tu rattrape
- vous rattrapez
Imperatief
- jij raap op
- jullie raapt op