Vervoeging van sermonner
Onbepaalde wijs (infinitief): sermonner
Frans
Nederlands
Présent
- je sermonne
- tu sermonnes
- il/elle sermonne
- nous sermonnons
- vous sermonnez
- ils/elles sermonnent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik berisp
- jij berispt
- hij/zij/het berispt
- wij berispen
- jullie berispen
- zij berispen
Indicatif imparfait
- je sermonnais
- tu sermonnais
- il/elle sermonnait
- nous sermonnions
- vous sermonniez
- ils/elles sermonnaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik berispte
- jij berispte
- hij/zij/het berispte
- wij berispten
- jullie berispten
- zij berispten
Indicatif passé composé
- j'ai sermonné
- tu as sermonné
- il/elle a sermonné
- nous avons sermonné
- vous avez sermonné
- ils/elles ont sermonné
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb berispt
- jij hebt berispt
- hij/zij/het heeft berispt
- wij hebben berispt
- jullie hebben berispt
- zij hebben berispt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais sermonné
- tu avais sermonné
- il/elle avait sermonné
- nous avions sermonné
- vous aviez sermonné
- ils/elles avaient sermonné
Voltooid verleden tijd
- ik had berispt
- jij had berispt
- hij/zij/het had berispt
- wij hadden berispt
- jullie hadden berispt
- zij hadden berispt
Indicatif futur
- je sermonnerai
- tu sermonneras
- il/elle sermonnera
- nous sermonnerons
- vous sermonnerez
- ils/elles sermonneront
Toekomende tijd I
- ik zal berispen
- jij zult berispen
- hij/zij/het zal berispen
- wij zullen berispen
- jullie zullen berispen
- zij zullen berispen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai sermonné
- tu auras sermonné
- il/elle aura sermonné
- nous aurons sermonné
- vous aurez sermonné
- ils/elles auront sermonné
Toekomende tijd II
- ik zal berispt hebben
- jij zult berispt hebben
- hij/zij/het zal berispt hebben
- wij zullen berispt hebben
- jullie zullen berispt hebben
- zij zullen berispt hebben
Conditionnel présent
- je sermonnerais
- tu sermonnerais
- il/elle sermonnerait
- nous sermonnerions
- vous sermonneriez
- ils/elles sermonneraient
Conditionalis I
- ik zou berispen
- jij zou berispen
- hij/zij/het zou berispen
- wij zouden berispen
- jullie zouden berispen
- zij zouden berispen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais sermonné
- tu aurais sermonné
- il/elle aurait sermonné
- nous aurions sermonné
- vous auriez sermonné
- ils/elles auraient sermonné
Conditionalis II
- ik zou hebben berispt
- jij zou hebben berispt
- hij/zij/het zou hebben berispt
- wij zouden hebben berispt
- jullie zouden hebben berispt
- zij zouden hebben berispt
Impératif
- tu sermonne
- vous sermonnez
Imperatief
- jij berisp
- jullie berispt