Vervoeging van sous-traiter

Frans

Nederlands

Présent

  • je sous-traite
  • tu sous-traites
  • il/elle sous-traite
  • nous sous-traitons
  • vous sous-traitez
  • ils/elles sous-traitent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik besteed uit
  • jij besteedt uit
  • hij/zij/het besteedt uit
  • wij besteden uit
  • jullie besteden uit
  • zij besteden uit

Indicatif imparfait

  • je sous-traitais
  • tu sous-traitais
  • il/elle sous-traitait
  • nous sous-traitions
  • vous sous-traitiez
  • ils/elles sous-traitaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik besteedde uit
  • jij besteedde uit
  • hij/zij/het besteedde uit
  • wij besteedden uit
  • jullie besteedden uit
  • zij besteedden uit

Indicatif passé composé

  • j'ai sous-traité
  • tu as sous-traité
  • il/elle a sous-traité
  • nous avons sous-traité
  • vous avez sous-traité
  • ils/elles ont sous-traité

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitbesteed
  • jij hebt uitbesteed
  • hij/zij/het heeft uitbesteed
  • wij hebben uitbesteed
  • jullie hebben uitbesteed
  • zij hebben uitbesteed

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais sous-traité
  • tu avais sous-traité
  • il/elle avait sous-traité
  • nous avions sous-traité
  • vous aviez sous-traité
  • ils/elles avaient sous-traité

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitbesteed
  • jij had uitbesteed
  • hij/zij/het had uitbesteed
  • wij hadden uitbesteed
  • jullie hadden uitbesteed
  • zij hadden uitbesteed

Indicatif futur

  • je sous-traiterai
  • tu sous-traiteras
  • il/elle sous-traitera
  • nous sous-traiterons
  • vous sous-traiterez
  • ils/elles sous-traiteront

Toekomende tijd I

  • ik zal uitbesteden
  • jij zult uitbesteden
  • hij/zij/het zal uitbesteden
  • wij zullen uitbesteden
  • jullie zullen uitbesteden
  • zij zullen uitbesteden

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai sous-traité
  • tu auras sous-traité
  • il/elle aura sous-traité
  • nous aurons sous-traité
  • vous aurez sous-traité
  • ils/elles auront sous-traité

Toekomende tijd II

  • ik zal uitbesteed hebben
  • jij zult uitbesteed hebben
  • hij/zij/het zal uitbesteed hebben
  • wij zullen uitbesteed hebben
  • jullie zullen uitbesteed hebben
  • zij zullen uitbesteed hebben

Conditionnel présent

  • je sous-traiterais
  • tu sous-traiterais
  • il/elle sous-traiterait
  • nous sous-traiterions
  • vous sous-traiteriez
  • ils/elles sous-traiteraient

Conditionalis I

  • ik zou uitbesteden
  • jij zou uitbesteden
  • hij/zij/het zou uitbesteden
  • wij zouden uitbesteden
  • jullie zouden uitbesteden
  • zij zouden uitbesteden

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais sous-traité
  • tu aurais sous-traité
  • il/elle aurait sous-traité
  • nous aurions sous-traité
  • vous auriez sous-traité
  • ils/elles auraient sous-traité

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitbesteed
  • jij zou hebben uitbesteed
  • hij/zij/het zou hebben uitbesteed
  • wij zouden hebben uitbesteed
  • jullie zouden hebben uitbesteed
  • zij zouden hebben uitbesteed

Impératif

  • tu sous-traite
  • vous sous-traitez

Imperatief

  • jij besteed uit
  • jullie besteedt uit