Vervoeging van témoigner

Frans

Nederlands

Présent

  • je témoigne
  • tu témoignes
  • il/elle témoigne
  • nous témoignons
  • vous témoignez
  • ils/elles témoignent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik certificeer
  • jij certificeert
  • hij/zij/het certificeert
  • wij certificeren
  • jullie certificeren
  • zij certificeren

Indicatif imparfait

  • je témoignais
  • tu témoignais
  • il/elle témoignait
  • nous témoignions
  • vous témoigniez
  • ils/elles témoignaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik certificeerde
  • jij certificeerde
  • hij/zij/het certificeerde
  • wij certificeerden
  • jullie certificeerden
  • zij certificeerden

Indicatif passé composé

  • j'ai témoigné
  • tu as témoigné
  • il/elle a témoigné
  • nous avons témoigné
  • vous avez témoigné
  • ils/elles ont témoigné

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecertificeerd
  • jij hebt gecertificeerd
  • hij/zij/het heeft gecertificeerd
  • wij hebben gecertificeerd
  • jullie hebben gecertificeerd
  • zij hebben gecertificeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais témoigné
  • tu avais témoigné
  • il/elle avait témoigné
  • nous avions témoigné
  • vous aviez témoigné
  • ils/elles avaient témoigné

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecertificeerd
  • jij had gecertificeerd
  • hij/zij/het had gecertificeerd
  • wij hadden gecertificeerd
  • jullie hadden gecertificeerd
  • zij hadden gecertificeerd

Indicatif futur

  • je témoignerai
  • tu témoigneras
  • il/elle témoignera
  • nous témoignerons
  • vous témoignerez
  • ils/elles témoigneront

Toekomende tijd I

  • ik zal certificeren
  • jij zult certificeren
  • hij/zij/het zal certificeren
  • wij zullen certificeren
  • jullie zullen certificeren
  • zij zullen certificeren

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai témoigné
  • tu auras témoigné
  • il/elle aura témoigné
  • nous aurons témoigné
  • vous aurez témoigné
  • ils/elles auront témoigné

Toekomende tijd II

  • ik zal gecertificeerd hebben
  • jij zult gecertificeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecertificeerd hebben
  • wij zullen gecertificeerd hebben
  • jullie zullen gecertificeerd hebben
  • zij zullen gecertificeerd hebben

Conditionnel présent

  • je témoignerais
  • tu témoignerais
  • il/elle témoignerait
  • nous témoignerions
  • vous témoigneriez
  • ils/elles témoigneraient

Conditionalis I

  • ik zou certificeren
  • jij zou certificeren
  • hij/zij/het zou certificeren
  • wij zouden certificeren
  • jullie zouden certificeren
  • zij zouden certificeren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais témoigné
  • tu aurais témoigné
  • il/elle aurait témoigné
  • nous aurions témoigné
  • vous auriez témoigné
  • ils/elles auraient témoigné

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecertificeerd
  • jij zou hebben gecertificeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecertificeerd
  • wij zouden hebben gecertificeerd
  • jullie zouden hebben gecertificeerd
  • zij zouden hebben gecertificeerd

Impératif

  • tu témoigne
  • vous témoignez

Imperatief

  • jij certificeer
  • jullie certificeert