Vervoeging van trahir
Onbepaalde wijs (infinitief): trahir
Frans
Nederlands
Présent
- je trahis
- tu trahis
- il/elle trahit
- nous trahissons
- vous trahissez
- ils/elles trahissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verraad
- jij verraadt
- hij/zij/het verraadt
- wij verraden
- jullie verraden
- zij verraden
Indicatif imparfait
- je trahissais
- tu trahissais
- il/elle trahissait
- nous trahissions
- vous trahissiez
- ils/elles trahissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik verried
- jij verried
- hij/zij/het verried
- wij verrieden
- jullie verrieden
- zij verrieden
Indicatif passé composé
- j'ai trahi
- tu as trahi
- il/elle a trahi
- nous avons trahi
- vous avez trahi
- ils/elles ont trahi
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verraden
- jij hebt verraden
- hij/zij/het heeft verraden
- wij hebben verraden
- jullie hebben verraden
- zij hebben verraden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais trahi
- tu avais trahi
- il/elle avait trahi
- nous avions trahi
- vous aviez trahi
- ils/elles avaient trahi
Voltooid verleden tijd
- ik had verraden
- jij had verraden
- hij/zij/het had verraden
- wij hadden verraden
- jullie hadden verraden
- zij hadden verraden
Indicatif futur
- je trahirai
- tu trahiras
- il/elle trahira
- nous trahirons
- vous trahirez
- ils/elles trahiront
Toekomende tijd I
- ik zal verraden
- jij zult verraden
- hij/zij/het zal verraden
- wij zullen verraden
- jullie zullen verraden
- zij zullen verraden
Indicatif futur antérieur
- j'aurai trahi
- tu auras trahi
- il/elle aura trahi
- nous aurons trahi
- vous aurez trahi
- ils/elles auront trahi
Toekomende tijd II
- ik zal verraden hebben
- jij zult verraden hebben
- hij/zij/het zal verraden hebben
- wij zullen verraden hebben
- jullie zullen verraden hebben
- zij zullen verraden hebben
Conditionnel présent
- je trahirais
- tu trahirais
- il/elle trahirait
- nous trahirions
- vous trahiriez
- ils/elles trahiraient
Conditionalis I
- ik zou verraden
- jij zou verraden
- hij/zij/het zou verraden
- wij zouden verraden
- jullie zouden verraden
- zij zouden verraden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais trahi
- tu aurais trahi
- il/elle aurait trahi
- nous aurions trahi
- vous auriez trahi
- ils/elles auraient trahi
Conditionalis II
- ik zou hebben verraden
- jij zou hebben verraden
- hij/zij/het zou hebben verraden
- wij zouden hebben verraden
- jullie zouden hebben verraden
- zij zouden hebben verraden
Impératif
- tu trahis
- vous trahissez
Imperatief
- jij verraad
- jullie verraadt