Vervoeging van verser
Onbepaalde wijs (infinitief): verser
Frans
Nederlands
Présent
- je verse
- tu verses
- il/elle verse
- nous versons
- vous versez
- ils/elles versent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stort
- jij stort
- hij/zij/het stort
- wij storten
- jullie storten
- zij storten
Indicatif imparfait
- je versais
- tu versais
- il/elle versait
- nous versions
- vous versiez
- ils/elles versaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik stortte
- jij stortte
- hij/zij/het stortte
- wij stortten
- jullie stortten
- zij stortten
Indicatif passé composé
- j'ai versé
- tu as versé
- il/elle a versé
- nous avons versé
- vous avez versé
- ils/elles ont versé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestort
- jij hebt gestort
- hij/zij/het heeft gestort
- wij hebben gestort
- jullie hebben gestort
- zij hebben gestort
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais versé
- tu avais versé
- il/elle avait versé
- nous avions versé
- vous aviez versé
- ils/elles avaient versé
Voltooid verleden tijd
- ik had gestort
- jij had gestort
- hij/zij/het had gestort
- wij hadden gestort
- jullie hadden gestort
- zij hadden gestort
Indicatif futur
- je verserai
- tu verseras
- il/elle versera
- nous verserons
- vous verserez
- ils/elles verseront
Toekomende tijd I
- ik zal storten
- jij zult storten
- hij/zij/het zal storten
- wij zullen storten
- jullie zullen storten
- zij zullen storten
Indicatif futur antérieur
- j'aurai versé
- tu auras versé
- il/elle aura versé
- nous aurons versé
- vous aurez versé
- ils/elles auront versé
Toekomende tijd II
- ik zal gestort hebben
- jij zult gestort hebben
- hij/zij/het zal gestort hebben
- wij zullen gestort hebben
- jullie zullen gestort hebben
- zij zullen gestort hebben
Conditionnel présent
- je verserais
- tu verserais
- il/elle verserait
- nous verserions
- vous verseriez
- ils/elles verseraient
Conditionalis I
- ik zou storten
- jij zou storten
- hij/zij/het zou storten
- wij zouden storten
- jullie zouden storten
- zij zouden storten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais versé
- tu aurais versé
- il/elle aurait versé
- nous aurions versé
- vous auriez versé
- ils/elles auraient versé
Conditionalis II
- ik zou hebben gestort
- jij zou hebben gestort
- hij/zij/het zou hebben gestort
- wij zouden hebben gestort
- jullie zouden hebben gestort
- zij zouden hebben gestort
Impératif
- tu verse
- vous versez
Imperatief
- jij stort
- jullie stort