Vervoeging van abbacinare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io abbacino
  • tu abbacini
  • lui/lei/Lei abbacina
  • noi abbaciniamo
  • voi/Voi abbacinate
  • loro/Loro abbacinano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verblind
  • jij verblindt
  • hij/zij/het verblindt
  • wij verblinden
  • jullie verblinden
  • zij verblinden

Imperfetto

  • io abbacinavo
  • tu abbacinavi
  • lui/lei/Lei abbacinava
  • noi abbacinavamo
  • voi/Voi abbacinavate
  • loro/Loro abbacinavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verblindde
  • jij verblindde
  • hij/zij/het verblindde
  • wij verblindden
  • jullie verblindden
  • zij verblindden

Passato prossimo

  • io ho abbacinato
  • tu hai abbacinato
  • lui/lei/Lei ha abbacinato
  • noi abbiamo abbacinato
  • voi/Voi avete abbacinato
  • loro/Loro hanno abbacinato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verblind
  • jij hebt verblind
  • hij/zij/het heeft verblind
  • wij hebben verblind
  • jullie hebben verblind
  • zij hebben verblind

Trapassato prossimo

  • io avevo abbacinato
  • tu avevi abbacinato
  • lui/lei/Lei aveva abbacinato
  • noi avevamo abbacinato
  • voi/Voi avevate abbacinato
  • loro/Loro avevano abbacinato

Voltooid verleden tijd

  • ik had verblind
  • jij had verblind
  • hij/zij/het had verblind
  • wij hadden verblind
  • jullie hadden verblind
  • zij hadden verblind

Futuro semplice

  • io abbacinerò
  • tu abbacinerai
  • lui/lei/Lei abbacinerà
  • noi abbacineremo
  • voi/Voi abbacinerete
  • loro/Loro abbacineranno

Toekomende tijd I

  • ik zal verblinden
  • jij zult verblinden
  • hij/zij/het zal verblinden
  • wij zullen verblinden
  • jullie zullen verblinden
  • zij zullen verblinden

Futuro anteriore

  • io avrò abbacinato
  • tu avrai abbacinato
  • lui/lei/Lei avrà abbacinato
  • noi avremo abbacinato
  • voi/Voi avrete abbacinato
  • loro/Loro avranno abbacinato

Toekomende tijd II

  • ik zal verblind hebben
  • jij zult verblind hebben
  • hij/zij/het zal verblind hebben
  • wij zullen verblind hebben
  • jullie zullen verblind hebben
  • zij zullen verblind hebben

Condizionale presente

  • io abbacinerei
  • tu abbacineresti
  • lui/lei/Lei abbacinerebbe
  • noi abbacineremmo
  • voi/Voi abbacinereste
  • loro/Loro abbacinerebbero

Conditionalis I

  • ik zou verblinden
  • jij zou verblinden
  • hij/zij/het zou verblinden
  • wij zouden verblinden
  • jullie zouden verblinden
  • zij zouden verblinden

Condizionale passato

  • io avrei abbacinato
  • tu avresti abbacinato
  • lui/lei/Lei avrebbe abbacinato
  • noi avremmo abbacinato
  • voi/Voi avreste abbacinato
  • loro/Loro avrebbero abbacinato

Conditionalis II

  • ik zou hebben verblind
  • jij zou hebben verblind
  • hij/zij/het zou hebben verblind
  • wij zouden hebben verblind
  • jullie zouden hebben verblind
  • zij zouden hebben verblind

Imperativo

  • tu abbacina
  • voi/Voi abbacinate

Imperatief

  • jij verblind
  • jullie verblindt