Vervoeging van abbassare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io abbasso
  • tu abbassi
  • lui/lei/Lei abbassa
  • noi abbassiamo
  • voi/Voi abbassate
  • loro/Loro abbassano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draai af
  • jij draait af
  • hij/zij/het draait af
  • wij draaien af
  • jullie draaien af
  • zij draaien af

Imperfetto

  • io abbassavo
  • tu abbassavi
  • lui/lei/Lei abbassava
  • noi abbassavamo
  • voi/Voi abbassavate
  • loro/Loro abbassavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik draaide af
  • jij draaide af
  • hij/zij/het draaide af
  • wij draaiden af
  • jullie draaiden af
  • zij draaiden af

Passato prossimo

  • io ho abbassato
  • tu hai abbassato
  • lui/lei/Lei ha abbassato
  • noi abbiamo abbassato
  • voi/Voi avete abbassato
  • loro/Loro hanno abbassato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgedraaid
  • jij hebt afgedraaid
  • hij/zij/het heeft afgedraaid
  • wij hebben afgedraaid
  • jullie hebben afgedraaid
  • zij hebben afgedraaid

Trapassato prossimo

  • io avevo abbassato
  • tu avevi abbassato
  • lui/lei/Lei aveva abbassato
  • noi avevamo abbassato
  • voi/Voi avevate abbassato
  • loro/Loro avevano abbassato

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgedraaid
  • jij had afgedraaid
  • hij/zij/het had afgedraaid
  • wij hadden afgedraaid
  • jullie hadden afgedraaid
  • zij hadden afgedraaid

Futuro semplice

  • io abbasserò
  • tu abbasserai
  • lui/lei/Lei abbasserà
  • noi abbasseremo
  • voi/Voi abbasserete
  • loro/Loro abbasseranno

Toekomende tijd I

  • ik zal afdraaien
  • jij zult afdraaien
  • hij/zij/het zal afdraaien
  • wij zullen afdraaien
  • jullie zullen afdraaien
  • zij zullen afdraaien

Futuro anteriore

  • io avrò abbassato
  • tu avrai abbassato
  • lui/lei/Lei avrà abbassato
  • noi avremo abbassato
  • voi/Voi avrete abbassato
  • loro/Loro avranno abbassato

Toekomende tijd II

  • ik zal afgedraaid hebben
  • jij zult afgedraaid hebben
  • hij/zij/het zal afgedraaid hebben
  • wij zullen afgedraaid hebben
  • jullie zullen afgedraaid hebben
  • zij zullen afgedraaid hebben

Condizionale presente

  • io abbasserei
  • tu abbasseresti
  • lui/lei/Lei abbasserebbe
  • noi abbasseremmo
  • voi/Voi abbassereste
  • loro/Loro abbasserebbero

Conditionalis I

  • ik zou afdraaien
  • jij zou afdraaien
  • hij/zij/het zou afdraaien
  • wij zouden afdraaien
  • jullie zouden afdraaien
  • zij zouden afdraaien

Condizionale passato

  • io avrei abbassato
  • tu avresti abbassato
  • lui/lei/Lei avrebbe abbassato
  • noi avremmo abbassato
  • voi/Voi avreste abbassato
  • loro/Loro avrebbero abbassato

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgedraaid
  • jij zou hebben afgedraaid
  • hij/zij/het zou hebben afgedraaid
  • wij zouden hebben afgedraaid
  • jullie zouden hebben afgedraaid
  • zij zouden hebben afgedraaid

Imperativo

  • tu abbassa
  • voi/Voi abbassate

Imperatief

  • jij draai af
  • jullie draait af