Vervoeging van accaparrare
Onbepaalde wijs (infinitief): accaparrare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io accaparro
- tu accaparri
- lui/lei/Lei accaparra
- noi accaparriamo
- voi/Voi accaparrate
- loro/Loro accaparrano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik accapareer
- jij accapareert
- hij/zij/het accapareert
- wij accapareren
- jullie accapareren
- zij accapareren
Imperfetto
- io accaparravo
- tu accaparravi
- lui/lei/Lei accaparrava
- noi accaparravamo
- voi/Voi accaparravate
- loro/Loro accaparravano
Onvoltooid verleden tijd
- ik accapareerde
- jij accapareerde
- hij/zij/het accapareerde
- wij accapareerden
- jullie accapareerden
- zij accapareerden
Passato prossimo
- io ho accaparrato
- tu hai accaparrato
- lui/lei/Lei ha accaparrato
- noi abbiamo accaparrato
- voi/Voi avete accaparrato
- loro/Loro hanno accaparrato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaccapareerd
- jij hebt geaccapareerd
- hij/zij/het heeft geaccapareerd
- wij hebben geaccapareerd
- jullie hebben geaccapareerd
- zij hebben geaccapareerd
Trapassato prossimo
- io avevo accaparrato
- tu avevi accaparrato
- lui/lei/Lei aveva accaparrato
- noi avevamo accaparrato
- voi/Voi avevate accaparrato
- loro/Loro avevano accaparrato
Voltooid verleden tijd
- ik had geaccapareerd
- jij had geaccapareerd
- hij/zij/het had geaccapareerd
- wij hadden geaccapareerd
- jullie hadden geaccapareerd
- zij hadden geaccapareerd
Futuro semplice
- io accaparrerò
- tu accaparrerai
- lui/lei/Lei accaparrerà
- noi accaparreremo
- voi/Voi accaparrerete
- loro/Loro accaparreranno
Toekomende tijd I
- ik zal accapareren
- jij zult accapareren
- hij/zij/het zal accapareren
- wij zullen accapareren
- jullie zullen accapareren
- zij zullen accapareren
Futuro anteriore
- io avrò accaparrato
- tu avrai accaparrato
- lui/lei/Lei avrà accaparrato
- noi avremo accaparrato
- voi/Voi avrete accaparrato
- loro/Loro avranno accaparrato
Toekomende tijd II
- ik zal geaccapareerd hebben
- jij zult geaccapareerd hebben
- hij/zij/het zal geaccapareerd hebben
- wij zullen geaccapareerd hebben
- jullie zullen geaccapareerd hebben
- zij zullen geaccapareerd hebben
Condizionale presente
- io accaparrerei
- tu accaparreresti
- lui/lei/Lei accaparrerebbe
- noi accaparreremmo
- voi/Voi accaparrereste
- loro/Loro accaparrerebbero
Conditionalis I
- ik zou accapareren
- jij zou accapareren
- hij/zij/het zou accapareren
- wij zouden accapareren
- jullie zouden accapareren
- zij zouden accapareren
Condizionale passato
- io avrei accaparrato
- tu avresti accaparrato
- lui/lei/Lei avrebbe accaparrato
- noi avremmo accaparrato
- voi/Voi avreste accaparrato
- loro/Loro avrebbero accaparrato
Conditionalis II
- ik zou hebben geaccapareerd
- jij zou hebben geaccapareerd
- hij/zij/het zou hebben geaccapareerd
- wij zouden hebben geaccapareerd
- jullie zouden hebben geaccapareerd
- zij zouden hebben geaccapareerd
Imperativo
- tu accaparra
- voi/Voi accaparrate
Imperatief
- jij accapareer
- jullie accapareert