Vervoeging van accelerare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io accelero
  • tu acceleri
  • lui/lei/Lei accelera
  • noi acceleriamo
  • voi/Voi accelerate
  • loro/Loro accelerano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik moedig aan
  • jij moedigt aan
  • hij/zij/het moedigt aan
  • wij moedigen aan
  • jullie moedigen aan
  • zij moedigen aan

Imperfetto

  • io acceleravo
  • tu acceleravi
  • lui/lei/Lei accelerava
  • noi acceleravamo
  • voi/Voi acceleravate
  • loro/Loro acceleravano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik moedigde aan
  • jij moedigde aan
  • hij/zij/het moedigde aan
  • wij moedigden aan
  • jullie moedigden aan
  • zij moedigden aan

Passato prossimo

  • io ho accelerato
  • tu hai accelerato
  • lui/lei/Lei ha accelerato
  • noi abbiamo accelerato
  • voi/Voi avete accelerato
  • loro/Loro hanno accelerato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangemoedigd
  • jij hebt aangemoedigd
  • hij/zij/het heeft aangemoedigd
  • wij hebben aangemoedigd
  • jullie hebben aangemoedigd
  • zij hebben aangemoedigd

Trapassato prossimo

  • io avevo accelerato
  • tu avevi accelerato
  • lui/lei/Lei aveva accelerato
  • noi avevamo accelerato
  • voi/Voi avevate accelerato
  • loro/Loro avevano accelerato

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangemoedigd
  • jij had aangemoedigd
  • hij/zij/het had aangemoedigd
  • wij hadden aangemoedigd
  • jullie hadden aangemoedigd
  • zij hadden aangemoedigd

Futuro semplice

  • io accelererò
  • tu accelererai
  • lui/lei/Lei accelererà
  • noi accelereremo
  • voi/Voi accelererete
  • loro/Loro accelereranno

Toekomende tijd I

  • ik zal aanmoedigen
  • jij zult aanmoedigen
  • hij/zij/het zal aanmoedigen
  • wij zullen aanmoedigen
  • jullie zullen aanmoedigen
  • zij zullen aanmoedigen

Futuro anteriore

  • io avrò accelerato
  • tu avrai accelerato
  • lui/lei/Lei avrà accelerato
  • noi avremo accelerato
  • voi/Voi avrete accelerato
  • loro/Loro avranno accelerato

Toekomende tijd II

  • ik zal aangemoedigd hebben
  • jij zult aangemoedigd hebben
  • hij/zij/het zal aangemoedigd hebben
  • wij zullen aangemoedigd hebben
  • jullie zullen aangemoedigd hebben
  • zij zullen aangemoedigd hebben

Condizionale presente

  • io accelererei
  • tu accelereresti
  • lui/lei/Lei accelererebbe
  • noi accelereremmo
  • voi/Voi accelerereste
  • loro/Loro accelererebbero

Conditionalis I

  • ik zou aanmoedigen
  • jij zou aanmoedigen
  • hij/zij/het zou aanmoedigen
  • wij zouden aanmoedigen
  • jullie zouden aanmoedigen
  • zij zouden aanmoedigen

Condizionale passato

  • io avrei accelerato
  • tu avresti accelerato
  • lui/lei/Lei avrebbe accelerato
  • noi avremmo accelerato
  • voi/Voi avreste accelerato
  • loro/Loro avrebbero accelerato

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangemoedigd
  • jij zou hebben aangemoedigd
  • hij/zij/het zou hebben aangemoedigd
  • wij zouden hebben aangemoedigd
  • jullie zouden hebben aangemoedigd
  • zij zouden hebben aangemoedigd

Imperativo

  • tu accelera
  • voi/Voi accelerate

Imperatief

  • jij moedig aan
  • jullie moedigt aan