Vervoeging van accompagnare
Onbepaalde wijs (infinitief): accompagnare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io accompagno
- tu accompagni
- lui/lei/Lei accompagna
- noi accompagnamo
- voi/Voi accompagnate
- loro/Loro accompagnano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begeleid
- jij begeleidt
- hij/zij/het begeleidt
- wij begeleiden
- jullie begeleiden
- zij begeleiden
Imperfetto
- io accompagnavo
- tu accompagnavi
- lui/lei/Lei accompagnava
- noi accompagnavamo
- voi/Voi accompagnavate
- loro/Loro accompagnavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik begeleidde
- jij begeleidde
- hij/zij/het begeleidde
- wij begeleidden
- jullie begeleidden
- zij begeleidden
Passato prossimo
- io ho accompagnato
- tu hai accompagnato
- lui/lei/Lei ha accompagnato
- noi abbiamo accompagnato
- voi/Voi avete accompagnato
- loro/Loro hanno accompagnato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begeleid
- jij hebt begeleid
- hij/zij/het heeft begeleid
- wij hebben begeleid
- jullie hebben begeleid
- zij hebben begeleid
Trapassato prossimo
- io avevo accompagnato
- tu avevi accompagnato
- lui/lei/Lei aveva accompagnato
- noi avevamo accompagnato
- voi/Voi avevate accompagnato
- loro/Loro avevano accompagnato
Voltooid verleden tijd
- ik had begeleid
- jij had begeleid
- hij/zij/het had begeleid
- wij hadden begeleid
- jullie hadden begeleid
- zij hadden begeleid
Futuro semplice
- io accompagnerò
- tu accompagnerai
- lui/lei/Lei accompagnerà
- noi accompagneremo
- voi/Voi accompagnerete
- loro/Loro accompagneranno
Toekomende tijd I
- ik zal begeleiden
- jij zult begeleiden
- hij/zij/het zal begeleiden
- wij zullen begeleiden
- jullie zullen begeleiden
- zij zullen begeleiden
Futuro anteriore
- io avrò accompagnato
- tu avrai accompagnato
- lui/lei/Lei avrà accompagnato
- noi avremo accompagnato
- voi/Voi avrete accompagnato
- loro/Loro avranno accompagnato
Toekomende tijd II
- ik zal begeleid hebben
- jij zult begeleid hebben
- hij/zij/het zal begeleid hebben
- wij zullen begeleid hebben
- jullie zullen begeleid hebben
- zij zullen begeleid hebben
Condizionale presente
- io accompagnerei
- tu accompagneresti
- lui/lei/Lei accompagnerebbe
- noi accompagneremmo
- voi/Voi accompagnereste
- loro/Loro accompagnerebbero
Conditionalis I
- ik zou begeleiden
- jij zou begeleiden
- hij/zij/het zou begeleiden
- wij zouden begeleiden
- jullie zouden begeleiden
- zij zouden begeleiden
Condizionale passato
- io avrei accompagnato
- tu avresti accompagnato
- lui/lei/Lei avrebbe accompagnato
- noi avremmo accompagnato
- voi/Voi avreste accompagnato
- loro/Loro avrebbero accompagnato
Conditionalis II
- ik zou hebben begeleid
- jij zou hebben begeleid
- hij/zij/het zou hebben begeleid
- wij zouden hebben begeleid
- jullie zouden hebben begeleid
- zij zouden hebben begeleid
Imperativo
- tu accompagna
- voi/Voi accompagnate
Imperatief
- jij begeleid
- jullie begeleidt