Vervoeging van aggiungere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io aggiungo
  • tu aggiungi
  • lui/lei/Lei aggiunge
  • noi aggiungiamo
  • voi/Voi aggiungete
  • loro/Loro aggiungono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe bij
  • jij doet bij
  • hij/zij/het doet bij
  • wij doen bij
  • jullie doen bij
  • zij doen bij

Imperfetto

  • io aggiungevo
  • tu aggiungevi
  • lui/lei/Lei aggiungeva
  • noi aggiungevamo
  • voi/Voi aggiungevate
  • loro/Loro aggiungevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed bij
  • jij deed bij
  • hij/zij/het deed bij
  • wij deden bij
  • jullie deden bij
  • zij deden bij

Passato prossimo

  • io ho aggiunto
  • tu hai aggiunto
  • lui/lei/Lei ha aggiunto
  • noi abbiamo aggiunto
  • voi/Voi avete aggiunto
  • loro/Loro hanno aggiunto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijgedaan
  • jij hebt bijgedaan
  • hij/zij/het heeft bijgedaan
  • wij hebben bijgedaan
  • jullie hebben bijgedaan
  • zij hebben bijgedaan

Trapassato prossimo

  • io avevo aggiunto
  • tu avevi aggiunto
  • lui/lei/Lei aveva aggiunto
  • noi avevamo aggiunto
  • voi/Voi avevate aggiunto
  • loro/Loro avevano aggiunto

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijgedaan
  • jij had bijgedaan
  • hij/zij/het had bijgedaan
  • wij hadden bijgedaan
  • jullie hadden bijgedaan
  • zij hadden bijgedaan

Futuro semplice

  • io aggiungerò
  • tu aggiungerai
  • lui/lei/Lei aggiungerà
  • noi aggiungeremo
  • voi/Voi aggiungerete
  • loro/Loro aggiungeranno

Toekomende tijd I

  • ik zal bijdoen
  • jij zult bijdoen
  • hij/zij/het zal bijdoen
  • wij zullen bijdoen
  • jullie zullen bijdoen
  • zij zullen bijdoen

Futuro anteriore

  • io avrò aggiunto
  • tu avrai aggiunto
  • lui/lei/Lei avrà aggiunto
  • noi avremo aggiunto
  • voi/Voi avrete aggiunto
  • loro/Loro avranno aggiunto

Toekomende tijd II

  • ik zal bijgedaan hebben
  • jij zult bijgedaan hebben
  • hij/zij/het zal bijgedaan hebben
  • wij zullen bijgedaan hebben
  • jullie zullen bijgedaan hebben
  • zij zullen bijgedaan hebben

Condizionale presente

  • io aggiungerei
  • tu aggiungeresti
  • lui/lei/Lei aggiungerebbe
  • noi aggiungeremmo
  • voi/Voi aggiungereste
  • loro/Loro aggiungerebbero

Conditionalis I

  • ik zou bijdoen
  • jij zou bijdoen
  • hij/zij/het zou bijdoen
  • wij zouden bijdoen
  • jullie zouden bijdoen
  • zij zouden bijdoen

Condizionale passato

  • io avrei aggiunto
  • tu avresti aggiunto
  • lui/lei/Lei avrebbe aggiunto
  • noi avremmo aggiunto
  • voi/Voi avreste aggiunto
  • loro/Loro avrebbero aggiunto

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijgedaan
  • jij zou hebben bijgedaan
  • hij/zij/het zou hebben bijgedaan
  • wij zouden hebben bijgedaan
  • jullie zouden hebben bijgedaan
  • zij zouden hebben bijgedaan

Imperativo

  • tu aggiungi
  • voi/Voi aggiungete

Imperatief

  • jij doe bij
  • jullie doet bij