Vervoeging van ammettere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io ammetto
  • tu ammetti
  • lui/lei/Lei ammette
  • noi ammettiamo
  • voi/Voi ammettete
  • loro/Loro ammettono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slaag
  • jij slaagt
  • hij/zij/het slaagt
  • wij slagen
  • jullie slagen
  • zij slagen

Imperfetto

  • io ammettevo
  • tu ammettevi
  • lui/lei/Lei ammetteva
  • noi ammettevamo
  • voi/Voi ammettevate
  • loro/Loro ammettevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik slaagde
  • jij slaagde
  • hij/zij/het slaagde
  • wij slaagden
  • jullie slaagden
  • zij slaagden

Passato prossimo

  • io ho ammesso
  • tu hai ammesso
  • lui/lei/Lei ha ammesso
  • noi abbiamo ammesso
  • voi/Voi avete ammesso
  • loro/Loro hanno ammesso

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben geslaagd
  • jij bent geslaagd
  • hij/zij/het is geslaagd
  • wij zijn geslaagd
  • jullie zijn geslaagd
  • zij zijn geslaagd

Trapassato prossimo

  • io avevo ammesso
  • tu avevi ammesso
  • lui/lei/Lei aveva ammesso
  • noi avevamo ammesso
  • voi/Voi avevate ammesso
  • loro/Loro avevano ammesso

Voltooid verleden tijd

  • ik was geslaagd
  • jij was geslaagd
  • hij/zij/het was geslaagd
  • wij waren geslaagd
  • jullie waren geslaagd
  • zij waren geslaagd

Futuro semplice

  • io ammetterò
  • tu ammetterai
  • lui/lei/Lei ammetterà
  • noi ammetteremo
  • voi/Voi ammetterete
  • loro/Loro ammetteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal slagen
  • jij zult slagen
  • hij/zij/het zal slagen
  • wij zullen slagen
  • jullie zullen slagen
  • zij zullen slagen

Futuro anteriore

  • io avrò ammesso
  • tu avrai ammesso
  • lui/lei/Lei avrà ammesso
  • noi avremo ammesso
  • voi/Voi avrete ammesso
  • loro/Loro avranno ammesso

Toekomende tijd II

  • ik zal geslaagd zijn
  • jij zult geslaagd zijn
  • hij/zij/het zal geslaagd zijn
  • wij zullen geslaagd zijn
  • jullie zullen geslaagd zijn
  • zij zullen geslaagd zijn

Condizionale presente

  • io ammetterei
  • tu ammetteresti
  • lui/lei/Lei ammetterebbe
  • noi ammetteremmo
  • voi/Voi ammettereste
  • loro/Loro ammetterebbero

Conditionalis I

  • ik zou slagen
  • jij zou slagen
  • hij/zij/het zou slagen
  • wij zouden slagen
  • jullie zouden slagen
  • zij zouden slagen

Condizionale passato

  • io avrei ammesso
  • tu avresti ammesso
  • lui/lei/Lei avrebbe ammesso
  • noi avremmo ammesso
  • voi/Voi avreste ammesso
  • loro/Loro avrebbero ammesso

Conditionalis II

  • ik zou zijn geslaagd
  • jij zou zijn geslaagd
  • hij/zij/het zou zijn geslaagd
  • wij zouden zijn geslaagd
  • jullie zouden zijn geslaagd
  • zij zouden zijn geslaagd

Imperativo

  • tu ammetti
  • voi/Voi ammettete

Imperatief

  • jij slaag
  • jullie slaagt