Vervoeging van andare
Onbepaalde wijs (infinitief): andare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io vado
- tu vai
- lui/lei/Lei va
- noi andiamo
- voi/Voi andate
- loro/Loro vanno
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga
- jij gaat
- hij/zij/het gaat
- wij gaan
- jullie gaan
- zij gaan
Imperfetto
- io andavo
- tu andavi
- lui/lei/Lei andava
- noi andavamo
- voi/Voi andavate
- loro/Loro andavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging
- jij ging
- hij/zij/het ging
- wij gingen
- jullie gingen
- zij gingen
Passato prossimo
- io sono andato
- tu sei andato
- lui/lei/Lei è andato
- noi siamo andati
- voi/Voi siete andati
- loro/Loro sono andati
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gegaan
- jij bent gegaan
- hij/zij/het is gegaan
- wij zijn gegaan
- jullie zijn gegaan
- zij zijn gegaan
Trapassato prossimo
- io ero andato
- tu eri andato
- lui/lei/Lei era andato
- noi eravamo andati
- voi/Voi eravate andati
- loro/Loro erano andati
Voltooid verleden tijd
- ik was gegaan
- jij was gegaan
- hij/zij/het was gegaan
- wij waren gegaan
- jullie waren gegaan
- zij waren gegaan
Futuro semplice
- io andrò
- tu andrai
- lui/lei/Lei andrà
- noi andremo
- voi/Voi andrete
- loro/Loro andranno
Toekomende tijd I
- ik zal gaan
- jij zult gaan
- hij/zij/het zal gaan
- wij zullen gaan
- jullie zullen gaan
- zij zullen gaan
Futuro anteriore
- io sarò andato
- tu sarai andato
- lui/lei/Lei sarà andato
- noi saremo andati
- voi/Voi sarete andati
- loro/Loro saranno andati
Toekomende tijd II
- ik zal gegaan zijn
- jij zult gegaan zijn
- hij/zij/het zal gegaan zijn
- wij zullen gegaan zijn
- jullie zullen gegaan zijn
- zij zullen gegaan zijn
Condizionale presente
- io andrei
- tu andresti
- lui/lei/Lei andrebbe
- noi andremmo
- voi/Voi andreste
- loro/Loro andrebbero
Conditionalis I
- ik zou gaan
- jij zou gaan
- hij/zij/het zou gaan
- wij zouden gaan
- jullie zouden gaan
- zij zouden gaan
Condizionale passato
- io sarei andato
- tu saresti andato
- lui/lei/Lei sarebbe andato
- noi saremmo andati
- voi/Voi sareste andati
- loro/Loro sarebbero andati
Conditionalis II
- ik zou zijn gegaan
- jij zou zijn gegaan
- hij/zij/het zou zijn gegaan
- wij zouden zijn gegaan
- jullie zouden zijn gegaan
- zij zouden zijn gegaan
Imperativo
- tu va'
- voi/Voi andate
Imperatief
- jij ga
- jullie gaat