Vervoeging van arrivare
Onbepaalde wijs (infinitief): arrivare
Italiaans
Nederlands
Presente
- lui/lei/Lei arriva
- loro/Loro arrivano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het gebeurt
- zij gebeuren
Imperfetto
- lui/lei/Lei arrivava
- loro/Loro arrivavano
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het gebeurde
- zij gebeurden
Passato prossimo
- lui/lei/Lei è arrivato
- loro/Loro sono arrivati
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is gebeurd
- zij zijn gebeurd
Trapassato prossimo
- lui/lei/Lei era arrivato
- loro/Loro erano arrivati
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was gebeurd
- zij waren gebeurd
Futuro semplice
- lui/lei/Lei arriverà
- loro/Loro arriveranno
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal gebeuren
- zij zult gebeuren
Futuro anteriore
- lui/lei/Lei sarà arrivato
- loro/Loro saranno arrivati
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gebeurd zijn
- zij zult gebeurd zijn
Condizionale presente
- lui/lei/Lei arriverebbe
- loro/Loro arriverebbero
Conditionalis I
- hij/zij/het zal gebeuren
- zij zullen gebeuren
Condizionale passato
- lui/lei/Lei sarebbe arrivato
- loro/Loro sarebbero arrivati
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn gebeurd
- zij zullen zijn gebeurd