Vervoeging van compiere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io compio
  • tu compi
  • lui/lei/Lei compie
  • noi compiamo
  • voi/Voi compite
  • loro/Loro compiono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kom na
  • jij komt na
  • hij/zij/het komt na
  • wij komen na
  • jullie komen na
  • zij komen na

Imperfetto

  • io compivo
  • tu compivi
  • lui/lei/Lei compiva
  • noi compivamo
  • voi/Voi compivate
  • loro/Loro compivano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kwam na
  • jij kwam na
  • hij/zij/het kwam na
  • wij kwamen na
  • jullie kwamen na
  • zij kwamen na

Passato prossimo

  • io ho compiuto
  • tu hai compiuto
  • lui/lei/Lei ha compiuto
  • noi abbiamo compiuto
  • voi/Voi avete compiuto
  • loro/Loro hanno compiuto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben nagekomen
  • jij bent nagekomen
  • hij/zij/het is nagekomen
  • wij zijn nagekomen
  • jullie zijn nagekomen
  • zij zijn nagekomen

Trapassato prossimo

  • io avevo compiuto
  • tu avevi compiuto
  • lui/lei/Lei aveva compiuto
  • noi avevamo compiuto
  • voi/Voi avevate compiuto
  • loro/Loro avevano compiuto

Voltooid verleden tijd

  • ik was nagekomen
  • jij was nagekomen
  • hij/zij/het was nagekomen
  • wij waren nagekomen
  • jullie waren nagekomen
  • zij waren nagekomen

Futuro semplice

  • io compirò
  • tu compirai
  • lui/lei/Lei compirà
  • noi compiremo
  • voi/Voi compirete
  • loro/Loro compiranno

Toekomende tijd I

  • ik zal nakomen
  • jij zult nakomen
  • hij/zij/het zal nakomen
  • wij zullen nakomen
  • jullie zullen nakomen
  • zij zullen nakomen

Futuro anteriore

  • io avrò compiuto
  • tu avrai compiuto
  • lui/lei/Lei avrà compiuto
  • noi avremo compiuto
  • voi/Voi avrete compiuto
  • loro/Loro avranno compiuto

Toekomende tijd II

  • ik zal nagekomen zijn
  • jij zult nagekomen zijn
  • hij/zij/het zal nagekomen zijn
  • wij zullen nagekomen zijn
  • jullie zullen nagekomen zijn
  • zij zullen nagekomen zijn

Condizionale presente

  • io compirei
  • tu compiresti
  • lui/lei/Lei compirebbe
  • noi compiremmo
  • voi/Voi compireste
  • loro/Loro compirebbero

Conditionalis I

  • ik zou nakomen
  • jij zou nakomen
  • hij/zij/het zou nakomen
  • wij zouden nakomen
  • jullie zouden nakomen
  • zij zouden nakomen

Condizionale passato

  • io avrei compiuto
  • tu avresti compiuto
  • lui/lei/Lei avrebbe compiuto
  • noi avremmo compiuto
  • voi/Voi avreste compiuto
  • loro/Loro avrebbero compiuto

Conditionalis II

  • ik zou zijn nagekomen
  • jij zou zijn nagekomen
  • hij/zij/het zou zijn nagekomen
  • wij zouden zijn nagekomen
  • jullie zouden zijn nagekomen
  • zij zouden zijn nagekomen

Imperativo

  • tu compi
  • voi/Voi compite

Imperatief

  • jij kom na
  • jullie komt na