Vervoeging van copiare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io copio
  • tu copi
  • lui/lei/Lei copia
  • noi copiamo
  • voi/Voi copiate
  • loro/Loro copiano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik druk af
  • jij drukt af
  • hij/zij/het drukt af
  • wij drukken af
  • jullie drukken af
  • zij drukken af

Imperfetto

  • io copiavo
  • tu copiavi
  • lui/lei/Lei copiava
  • noi copiavamo
  • voi/Voi copiavate
  • loro/Loro copiavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik drukte af
  • jij drukte af
  • hij/zij/het drukte af
  • wij drukten af
  • jullie drukten af
  • zij drukten af

Passato prossimo

  • io ho copiato
  • tu hai copiato
  • lui/lei/Lei ha copiato
  • noi abbiamo copiato
  • voi/Voi avete copiato
  • loro/Loro hanno copiato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgedrukt
  • jij hebt afgedrukt
  • hij/zij/het heeft afgedrukt
  • wij hebben afgedrukt
  • jullie hebben afgedrukt
  • zij hebben afgedrukt

Trapassato prossimo

  • io avevo copiato
  • tu avevi copiato
  • lui/lei/Lei aveva copiato
  • noi avevamo copiato
  • voi/Voi avevate copiato
  • loro/Loro avevano copiato

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgedrukt
  • jij had afgedrukt
  • hij/zij/het had afgedrukt
  • wij hadden afgedrukt
  • jullie hadden afgedrukt
  • zij hadden afgedrukt

Futuro semplice

  • io copierò
  • tu copierai
  • lui/lei/Lei copierà
  • noi copieremo
  • voi/Voi copierete
  • loro/Loro copieranno

Toekomende tijd I

  • ik zal afdrukken
  • jij zult afdrukken
  • hij/zij/het zal afdrukken
  • wij zullen afdrukken
  • jullie zullen afdrukken
  • zij zullen afdrukken

Futuro anteriore

  • io avrò copiato
  • tu avrai copiato
  • lui/lei/Lei avrà copiato
  • noi avremo copiato
  • voi/Voi avrete copiato
  • loro/Loro avranno copiato

Toekomende tijd II

  • ik zal afgedrukt hebben
  • jij zult afgedrukt hebben
  • hij/zij/het zal afgedrukt hebben
  • wij zullen afgedrukt hebben
  • jullie zullen afgedrukt hebben
  • zij zullen afgedrukt hebben

Condizionale presente

  • io copierei
  • tu copieresti
  • lui/lei/Lei copierebbe
  • noi copieremmo
  • voi/Voi copiereste
  • loro/Loro copierebbero

Conditionalis I

  • ik zou afdrukken
  • jij zou afdrukken
  • hij/zij/het zou afdrukken
  • wij zouden afdrukken
  • jullie zouden afdrukken
  • zij zouden afdrukken

Condizionale passato

  • io avrei copiato
  • tu avresti copiato
  • lui/lei/Lei avrebbe copiato
  • noi avremmo copiato
  • voi/Voi avreste copiato
  • loro/Loro avrebbero copiato

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgedrukt
  • jij zou hebben afgedrukt
  • hij/zij/het zou hebben afgedrukt
  • wij zouden hebben afgedrukt
  • jullie zouden hebben afgedrukt
  • zij zouden hebben afgedrukt

Imperativo

  • tu copia
  • voi/Voi copiate

Imperatief

  • jij druk af
  • jullie drukt af