Vervoeging van dimettere
Onbepaalde wijs (infinitief): dimettere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io dimetto
- tu dimetti
- lui/lei/Lei dimette
- noi dimettiamo
- voi/Voi dimettete
- loro/Loro dimettono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dank af
- jij dankt af
- hij/zij/het dankt af
- wij danken af
- jullie danken af
- zij danken af
Imperfetto
- io dimettevo
- tu dimettevi
- lui/lei/Lei dimetteva
- noi dimettevamo
- voi/Voi dimettevate
- loro/Loro dimettevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik dankte af
- jij dankte af
- hij/zij/het dankte af
- wij dankten af
- jullie dankten af
- zij dankten af
Passato prossimo
- io ho dimesso
- tu hai dimesso
- lui/lei/Lei ha dimesso
- noi abbiamo dimesso
- voi/Voi avete dimesso
- loro/Loro hanno dimesso
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgedankt
- jij hebt afgedankt
- hij/zij/het heeft afgedankt
- wij hebben afgedankt
- jullie hebben afgedankt
- zij hebben afgedankt
Trapassato prossimo
- io avevo dimesso
- tu avevi dimesso
- lui/lei/Lei aveva dimesso
- noi avevamo dimesso
- voi/Voi avevate dimesso
- loro/Loro avevano dimesso
Voltooid verleden tijd
- ik had afgedankt
- jij had afgedankt
- hij/zij/het had afgedankt
- wij hadden afgedankt
- jullie hadden afgedankt
- zij hadden afgedankt
Futuro semplice
- io dimetterò
- tu dimetterai
- lui/lei/Lei dimetterà
- noi dimetteremo
- voi/Voi dimetterete
- loro/Loro dimetteranno
Toekomende tijd I
- ik zal afdanken
- jij zult afdanken
- hij/zij/het zal afdanken
- wij zullen afdanken
- jullie zullen afdanken
- zij zullen afdanken
Futuro anteriore
- io avrò dimesso
- tu avrai dimesso
- lui/lei/Lei avrà dimesso
- noi avremo dimesso
- voi/Voi avrete dimesso
- loro/Loro avranno dimesso
Toekomende tijd II
- ik zal afgedankt hebben
- jij zult afgedankt hebben
- hij/zij/het zal afgedankt hebben
- wij zullen afgedankt hebben
- jullie zullen afgedankt hebben
- zij zullen afgedankt hebben
Condizionale presente
- io dimetterei
- tu dimetteresti
- lui/lei/Lei dimetterebbe
- noi dimetteremmo
- voi/Voi dimettereste
- loro/Loro dimetterebbero
Conditionalis I
- ik zou afdanken
- jij zou afdanken
- hij/zij/het zou afdanken
- wij zouden afdanken
- jullie zouden afdanken
- zij zouden afdanken
Condizionale passato
- io avrei dimesso
- tu avresti dimesso
- lui/lei/Lei avrebbe dimesso
- noi avremmo dimesso
- voi/Voi avreste dimesso
- loro/Loro avrebbero dimesso
Conditionalis II
- ik zou hebben afgedankt
- jij zou hebben afgedankt
- hij/zij/het zou hebben afgedankt
- wij zouden hebben afgedankt
- jullie zouden hebben afgedankt
- zij zouden hebben afgedankt
Imperativo
- tu dimetti
- voi/Voi dimettete
Imperatief
- jij dank af
- jullie dankt af