Vervoeging van discutere
Onbepaalde wijs (infinitief): discutere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io discuto
- tu discuti
- lui/lei/Lei discute
- noi discutiamo
- voi/Voi discutete
- loro/Loro discutono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bespreek
- jij bespreekt
- hij/zij/het bespreekt
- wij bespreken
- jullie bespreken
- zij bespreken
Imperfetto
- io discutevo
- tu discutevi
- lui/lei/Lei discuteva
- noi discutevamo
- voi/Voi discutevate
- loro/Loro discutevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik besprak
- jij besprak
- hij/zij/het besprak
- wij bespraken
- jullie bespraken
- zij bespraken
Passato prossimo
- io ho discusso
- tu hai discusso
- lui/lei/Lei ha discusso
- noi abbiamo discusso
- voi/Voi avete discusso
- loro/Loro hanno discusso
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb besproken
- jij hebt besproken
- hij/zij/het heeft besproken
- wij hebben besproken
- jullie hebben besproken
- zij hebben besproken
Trapassato prossimo
- io avevo discusso
- tu avevi discusso
- lui/lei/Lei aveva discusso
- noi avevamo discusso
- voi/Voi avevate discusso
- loro/Loro avevano discusso
Voltooid verleden tijd
- ik had besproken
- jij had besproken
- hij/zij/het had besproken
- wij hadden besproken
- jullie hadden besproken
- zij hadden besproken
Futuro semplice
- io discuterò
- tu discuterai
- lui/lei/Lei discuterà
- noi discuteremo
- voi/Voi discuterete
- loro/Loro discuteranno
Toekomende tijd I
- ik zal bespreken
- jij zult bespreken
- hij/zij/het zal bespreken
- wij zullen bespreken
- jullie zullen bespreken
- zij zullen bespreken
Futuro anteriore
- io avrò discusso
- tu avrai discusso
- lui/lei/Lei avrà discusso
- noi avremo discusso
- voi/Voi avrete discusso
- loro/Loro avranno discusso
Toekomende tijd II
- ik zal besproken hebben
- jij zult besproken hebben
- hij/zij/het zal besproken hebben
- wij zullen besproken hebben
- jullie zullen besproken hebben
- zij zullen besproken hebben
Condizionale presente
- io discuterei
- tu discuteresti
- lui/lei/Lei discuterebbe
- noi discuteremmo
- voi/Voi discutereste
- loro/Loro discuterebbero
Conditionalis I
- ik zou bespreken
- jij zou bespreken
- hij/zij/het zou bespreken
- wij zouden bespreken
- jullie zouden bespreken
- zij zouden bespreken
Condizionale passato
- io avrei discusso
- tu avresti discusso
- lui/lei/Lei avrebbe discusso
- noi avremmo discusso
- voi/Voi avreste discusso
- loro/Loro avrebbero discusso
Conditionalis II
- ik zou hebben besproken
- jij zou hebben besproken
- hij/zij/het zou hebben besproken
- wij zouden hebben besproken
- jullie zouden hebben besproken
- zij zouden hebben besproken
Imperativo
- tu discuti
- voi/Voi discutete
Imperatief
- jij bespreek
- jullie bespreekt