Vervoeging van distruggere
Onbepaalde wijs (infinitief): distruggere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io distruggo
- tu distruggi
- lui/lei/Lei distrugge
- noi distruggiamo
- voi/Voi distruggete
- loro/Loro distruggono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verniel
- jij vernielt
- hij/zij/het vernielt
- wij vernielen
- jullie vernielen
- zij vernielen
Imperfetto
- io distruggevo
- tu distruggevi
- lui/lei/Lei distruggeva
- noi distruggevamo
- voi/Voi distruggevate
- loro/Loro distruggevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik vernielde
- jij vernielde
- hij/zij/het vernielde
- wij vernielden
- jullie vernielden
- zij vernielden
Passato prossimo
- io ho distrutto
- tu hai distrutto
- lui/lei/Lei ha distrutto
- noi abbiamo distrutto
- voi/Voi avete distrutto
- loro/Loro hanno distrutto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vernield
- jij hebt vernield
- hij/zij/het heeft vernield
- wij hebben vernield
- jullie hebben vernield
- zij hebben vernield
Trapassato prossimo
- io avevo distrutto
- tu avevi distrutto
- lui/lei/Lei aveva distrutto
- noi avevamo distrutto
- voi/Voi avevate distrutto
- loro/Loro avevano distrutto
Voltooid verleden tijd
- ik had vernield
- jij had vernield
- hij/zij/het had vernield
- wij hadden vernield
- jullie hadden vernield
- zij hadden vernield
Futuro semplice
- io distruggerò
- tu distruggerai
- lui/lei/Lei distruggerà
- noi distruggeremo
- voi/Voi distruggerete
- loro/Loro distruggeranno
Toekomende tijd I
- ik zal vernielen
- jij zult vernielen
- hij/zij/het zal vernielen
- wij zullen vernielen
- jullie zullen vernielen
- zij zullen vernielen
Futuro anteriore
- io avrò distrutto
- tu avrai distrutto
- lui/lei/Lei avrà distrutto
- noi avremo distrutto
- voi/Voi avrete distrutto
- loro/Loro avranno distrutto
Toekomende tijd II
- ik zal vernield hebben
- jij zult vernield hebben
- hij/zij/het zal vernield hebben
- wij zullen vernield hebben
- jullie zullen vernield hebben
- zij zullen vernield hebben
Condizionale presente
- io distruggerei
- tu distruggeresti
- lui/lei/Lei distruggerebbe
- noi distruggeremmo
- voi/Voi distruggereste
- loro/Loro distruggerebbero
Conditionalis I
- ik zou vernielen
- jij zou vernielen
- hij/zij/het zou vernielen
- wij zouden vernielen
- jullie zouden vernielen
- zij zouden vernielen
Condizionale passato
- io avrei distrutto
- tu avresti distrutto
- lui/lei/Lei avrebbe distrutto
- noi avremmo distrutto
- voi/Voi avreste distrutto
- loro/Loro avrebbero distrutto
Conditionalis II
- ik zou hebben vernield
- jij zou hebben vernield
- hij/zij/het zou hebben vernield
- wij zouden hebben vernield
- jullie zouden hebben vernield
- zij zouden hebben vernield
Imperativo
- tu distruggi
- voi/Voi distruggete
Imperatief
- jij verniel
- jullie vernielt