Vervoeging van intendere
Onbepaalde wijs (infinitief): intendere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io intendo
- tu intendi
- lui/lei/Lei intende
- noi intendiamo
- voi/Voi intendete
- loro/Loro intendono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voor
- jij hebt voor
- hij/zij/het heeft voor
- wij hebben voor
- jullie hebben voor
- zij hebben voor
Imperfetto
- io intendevo
- tu intendevi
- lui/lei/Lei intendeva
- noi intendevamo
- voi/Voi intendevate
- loro/Loro intendevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik had voor
- jij had voor
- hij/zij/het had voor
- wij hadden voor
- jullie hadden voor
- zij hadden voor
Passato prossimo
- io ho inteso
- tu hai inteso
- lui/lei/Lei ha inteso
- noi abbiamo inteso
- voi/Voi avete inteso
- loro/Loro hanno inteso
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgehad
- jij hebt voorgehad
- hij/zij/het heeft voorgehad
- wij hebben voorgehad
- jullie hebben voorgehad
- zij hebben voorgehad
Trapassato prossimo
- io avevo inteso
- tu avevi inteso
- lui/lei/Lei aveva inteso
- noi avevamo inteso
- voi/Voi avevate inteso
- loro/Loro avevano inteso
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgehad
- jij had voorgehad
- hij/zij/het had voorgehad
- wij hadden voorgehad
- jullie hadden voorgehad
- zij hadden voorgehad
Futuro semplice
- io intenderò
- tu intenderai
- lui/lei/Lei intenderà
- noi intenderemo
- voi/Voi intenderete
- loro/Loro intenderanno
Toekomende tijd I
- ik zal voorhebben
- jij zult voorhebben
- hij/zij/het zal voorhebben
- wij zullen voorhebben
- jullie zullen voorhebben
- zij zullen voorhebben
Futuro anteriore
- io avrò inteso
- tu avrai inteso
- lui/lei/Lei avrà inteso
- noi avremo inteso
- voi/Voi avrete inteso
- loro/Loro avranno inteso
Toekomende tijd II
- ik zal voorgehad hebben
- jij zult voorgehad hebben
- hij/zij/het zal voorgehad hebben
- wij zullen voorgehad hebben
- jullie zullen voorgehad hebben
- zij zullen voorgehad hebben
Condizionale presente
- io intenderei
- tu intenderesti
- lui/lei/Lei intenderebbe
- noi intenderemmo
- voi/Voi intendereste
- loro/Loro intenderebbero
Conditionalis I
- ik zou voorhebben
- jij zou voorhebben
- hij/zij/het zou voorhebben
- wij zouden voorhebben
- jullie zouden voorhebben
- zij zouden voorhebben
Condizionale passato
- io avrei inteso
- tu avresti inteso
- lui/lei/Lei avrebbe inteso
- noi avremmo inteso
- voi/Voi avreste inteso
- loro/Loro avrebbero inteso
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgehad
- jij zou hebben voorgehad
- hij/zij/het zou hebben voorgehad
- wij zouden hebben voorgehad
- jullie zouden hebben voorgehad
- zij zouden hebben voorgehad
Imperativo
- tu intendi
- voi/Voi intendete
Imperatief
- jij heb voor
- jullie hebt voor