Vervoeging van noleggiare

Vertaling: verhuren

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io noleggio
  • tu noleggi
  • lui/lei/Lei noleggia
  • noi noleggiamo
  • voi/Voi noleggiate
  • loro/Loro noleggiano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verhuur
  • jij verhuurt
  • hij/zij/het verhuurt
  • wij verhuren
  • jullie verhuren
  • zij verhuren

Imperfetto

  • io noleggiavo
  • tu noleggiavi
  • lui/lei/Lei noleggiava
  • noi noleggiavamo
  • voi/Voi noleggiavate
  • loro/Loro noleggiavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verhuurde
  • jij verhuurde
  • hij/zij/het verhuurde
  • wij verhuurden
  • jullie verhuurden
  • zij verhuurden

Passato prossimo

  • io ho noleggiato
  • tu hai noleggiato
  • lui/lei/Lei ha noleggiato
  • noi abbiamo noleggiato
  • voi/Voi avete noleggiato
  • loro/Loro hanno noleggiato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verhuurd
  • jij hebt verhuurd
  • hij/zij/het heeft verhuurd
  • wij hebben verhuurd
  • jullie hebben verhuurd
  • zij hebben verhuurd

Trapassato prossimo

  • io avevo noleggiato
  • tu avevi noleggiato
  • lui/lei/Lei aveva noleggiato
  • noi avevamo noleggiato
  • voi/Voi avevate noleggiato
  • loro/Loro avevano noleggiato

Voltooid verleden tijd

  • ik had verhuurd
  • jij had verhuurd
  • hij/zij/het had verhuurd
  • wij hadden verhuurd
  • jullie hadden verhuurd
  • zij hadden verhuurd

Futuro semplice

  • io noleggerò
  • tu noleggerai
  • lui/lei/Lei noleggerà
  • noi noleggeremo
  • voi/Voi noleggerete
  • loro/Loro noleggeranno

Toekomende tijd I

  • ik zal verhuren
  • jij zult verhuren
  • hij/zij/het zal verhuren
  • wij zullen verhuren
  • jullie zullen verhuren
  • zij zullen verhuren

Futuro anteriore

  • io avrò noleggiato
  • tu avrai noleggiato
  • lui/lei/Lei avrà noleggiato
  • noi avremo noleggiato
  • voi/Voi avrete noleggiato
  • loro/Loro avranno noleggiato

Toekomende tijd II

  • ik zal verhuurd hebben
  • jij zult verhuurd hebben
  • hij/zij/het zal verhuurd hebben
  • wij zullen verhuurd hebben
  • jullie zullen verhuurd hebben
  • zij zullen verhuurd hebben

Condizionale presente

  • io noleggerei
  • tu noleggeresti
  • lui/lei/Lei noleggerebbe
  • noi noleggeremmo
  • voi/Voi noleggereste
  • loro/Loro noleggerebbero

Conditionalis I

  • ik zou verhuren
  • jij zou verhuren
  • hij/zij/het zou verhuren
  • wij zouden verhuren
  • jullie zouden verhuren
  • zij zouden verhuren

Condizionale passato

  • io avrei noleggiato
  • tu avresti noleggiato
  • lui/lei/Lei avrebbe noleggiato
  • noi avremmo noleggiato
  • voi/Voi avreste noleggiato
  • loro/Loro avrebbero noleggiato

Conditionalis II

  • ik zou hebben verhuurd
  • jij zou hebben verhuurd
  • hij/zij/het zou hebben verhuurd
  • wij zouden hebben verhuurd
  • jullie zouden hebben verhuurd
  • zij zouden hebben verhuurd

Imperativo

  • tu noleggia
  • voi/Voi noleggiate

Imperatief

  • jij verhuur
  • jullie verhuurt