Vervoeging van protestare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io protesto
  • tu protesti
  • lui/lei/Lei protesta
  • noi protestiamo
  • voi/Voi protestate
  • loro/Loro protestano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestrijd
  • jij bestrijdt
  • hij/zij/het bestrijdt
  • wij bestrijden
  • jullie bestrijden
  • zij bestrijden

Imperfetto

  • io protestavo
  • tu protestavi
  • lui/lei/Lei protestava
  • noi protestavamo
  • voi/Voi protestavate
  • loro/Loro protestavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestreed
  • jij bestreed
  • hij/zij/het bestreed
  • wij bestreden
  • jullie bestreden
  • zij bestreden

Passato prossimo

  • io ho protestato
  • tu hai protestato
  • lui/lei/Lei ha protestato
  • noi abbiamo protestato
  • voi/Voi avete protestato
  • loro/Loro hanno protestato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestreden
  • jij hebt bestreden
  • hij/zij/het heeft bestreden
  • wij hebben bestreden
  • jullie hebben bestreden
  • zij hebben bestreden

Trapassato prossimo

  • io avevo protestato
  • tu avevi protestato
  • lui/lei/Lei aveva protestato
  • noi avevamo protestato
  • voi/Voi avevate protestato
  • loro/Loro avevano protestato

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestreden
  • jij had bestreden
  • hij/zij/het had bestreden
  • wij hadden bestreden
  • jullie hadden bestreden
  • zij hadden bestreden

Futuro semplice

  • io protesterò
  • tu protesterai
  • lui/lei/Lei protesterà
  • noi protesteremo
  • voi/Voi protesterete
  • loro/Loro protesteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal bestrijden
  • jij zult bestrijden
  • hij/zij/het zal bestrijden
  • wij zullen bestrijden
  • jullie zullen bestrijden
  • zij zullen bestrijden

Futuro anteriore

  • io avrò protestato
  • tu avrai protestato
  • lui/lei/Lei avrà protestato
  • noi avremo protestato
  • voi/Voi avrete protestato
  • loro/Loro avranno protestato

Toekomende tijd II

  • ik zal bestreden hebben
  • jij zult bestreden hebben
  • hij/zij/het zal bestreden hebben
  • wij zullen bestreden hebben
  • jullie zullen bestreden hebben
  • zij zullen bestreden hebben

Condizionale presente

  • io protesterei
  • tu protesteresti
  • lui/lei/Lei protesterebbe
  • noi protesteremmo
  • voi/Voi protestereste
  • loro/Loro protesterebbero

Conditionalis I

  • ik zou bestrijden
  • jij zou bestrijden
  • hij/zij/het zou bestrijden
  • wij zouden bestrijden
  • jullie zouden bestrijden
  • zij zouden bestrijden

Condizionale passato

  • io avrei protestato
  • tu avresti protestato
  • lui/lei/Lei avrebbe protestato
  • noi avremmo protestato
  • voi/Voi avreste protestato
  • loro/Loro avrebbero protestato

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestreden
  • jij zou hebben bestreden
  • hij/zij/het zou hebben bestreden
  • wij zouden hebben bestreden
  • jullie zouden hebben bestreden
  • zij zouden hebben bestreden

Imperativo

  • tu protesta
  • voi/Voi protestate

Imperatief

  • jij bestrijd
  • jullie bestrijdt