Vervoeging van sbalordire
Onbepaalde wijs (infinitief): sbalordire
Italiaans
Nederlands
Presente
- io sbalordisco
- tu sbalordisci
- lui/lei/Lei sbalordisce
- noi sbalordiamo
- voi/Voi sbalordite
- loro/Loro sbalordiscono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevreemd
- jij bevreemdt
- hij/zij/het bevreemdt
- wij bevreemden
- jullie bevreemden
- zij bevreemden
Imperfetto
- io sbalordivo
- tu sbalordivi
- lui/lei/Lei sbalordiva
- noi sbalordivamo
- voi/Voi sbalordivate
- loro/Loro sbalordivano
Onvoltooid verleden tijd
- ik bevreemdde
- jij bevreemdde
- hij/zij/het bevreemdde
- wij bevreemdden
- jullie bevreemdden
- zij bevreemdden
Passato prossimo
- io ho sbalordito
- tu hai sbalordito
- lui/lei/Lei ha sbalordito
- noi abbiamo sbalordito
- voi/Voi avete sbalordito
- loro/Loro hanno sbalordito
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevreemd
- jij hebt bevreemd
- hij/zij/het heeft bevreemd
- wij hebben bevreemd
- jullie hebben bevreemd
- zij hebben bevreemd
Trapassato prossimo
- io avevo sbalordito
- tu avevi sbalordito
- lui/lei/Lei aveva sbalordito
- noi avevamo sbalordito
- voi/Voi avevate sbalordito
- loro/Loro avevano sbalordito
Voltooid verleden tijd
- ik had bevreemd
- jij had bevreemd
- hij/zij/het had bevreemd
- wij hadden bevreemd
- jullie hadden bevreemd
- zij hadden bevreemd
Futuro semplice
- io sbalordirò
- tu sbalordirai
- lui/lei/Lei sbalordirà
- noi sbalordiremo
- voi/Voi sbalordirete
- loro/Loro sbalordiranno
Toekomende tijd I
- ik zal bevreemden
- jij zult bevreemden
- hij/zij/het zal bevreemden
- wij zullen bevreemden
- jullie zullen bevreemden
- zij zullen bevreemden
Futuro anteriore
- io avrò sbalordito
- tu avrai sbalordito
- lui/lei/Lei avrà sbalordito
- noi avremo sbalordito
- voi/Voi avrete sbalordito
- loro/Loro avranno sbalordito
Toekomende tijd II
- ik zal bevreemd hebben
- jij zult bevreemd hebben
- hij/zij/het zal bevreemd hebben
- wij zullen bevreemd hebben
- jullie zullen bevreemd hebben
- zij zullen bevreemd hebben
Condizionale presente
- io sbalordirei
- tu sbalordiresti
- lui/lei/Lei sbalordirebbe
- noi sbalordiremmo
- voi/Voi sbalordireste
- loro/Loro sbalordirebbero
Conditionalis I
- ik zou bevreemden
- jij zou bevreemden
- hij/zij/het zou bevreemden
- wij zouden bevreemden
- jullie zouden bevreemden
- zij zouden bevreemden
Condizionale passato
- io avrei sbalordito
- tu avresti sbalordito
- lui/lei/Lei avrebbe sbalordito
- noi avremmo sbalordito
- voi/Voi avreste sbalordito
- loro/Loro avrebbero sbalordito
Conditionalis II
- ik zou hebben bevreemd
- jij zou hebben bevreemd
- hij/zij/het zou hebben bevreemd
- wij zouden hebben bevreemd
- jullie zouden hebben bevreemd
- zij zouden hebben bevreemd
Imperativo
- tu sbalordisci
- voi/Voi sbalordite
Imperatief
- jij bevreemd
- jullie bevreemdt