Vervoeging van scoppiare
Onbepaalde wijs (infinitief): scoppiare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io scoppio
- tu scoppi
- lui/lei/Lei scoppia
- noi scoppiamo
- voi/Voi scoppiate
- loro/Loro scoppiano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik barst
- jij barst
- hij/zij/het barst
- wij barsten
- jullie barsten
- zij barsten
Imperfetto
- io scoppiavo
- tu scoppiavi
- lui/lei/Lei scoppiava
- noi scoppiavamo
- voi/Voi scoppiavate
- loro/Loro scoppiavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik barstte
- jij barstte
- hij/zij/het barstte
- wij barstten
- jullie barstten
- zij barstten
Passato prossimo
- io sono scoppiato
- tu sei scoppiato
- lui/lei/Lei è scoppiato
- noi siamo scoppiati
- voi/Voi siete scoppiati
- loro/Loro sono scoppiati
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gebarsten
- jij bent gebarsten
- hij/zij/het is gebarsten
- wij zijn gebarsten
- jullie zijn gebarsten
- zij zijn gebarsten
Trapassato prossimo
- io ero scoppiato
- tu eri scoppiato
- lui/lei/Lei era scoppiato
- noi eravamo scoppiati
- voi/Voi eravate scoppiati
- loro/Loro erano scoppiati
Voltooid verleden tijd
- ik was gebarsten
- jij was gebarsten
- hij/zij/het was gebarsten
- wij waren gebarsten
- jullie waren gebarsten
- zij waren gebarsten
Futuro semplice
- io scoppierò
- tu scoppierai
- lui/lei/Lei scoppierà
- noi scoppieremo
- voi/Voi scoppierete
- loro/Loro scoppieranno
Toekomende tijd I
- ik zal barsten
- jij zult barsten
- hij/zij/het zal barsten
- wij zullen barsten
- jullie zullen barsten
- zij zullen barsten
Futuro anteriore
- io sarò scoppiato
- tu sarai scoppiato
- lui/lei/Lei sarà scoppiato
- noi saremo scoppiati
- voi/Voi sarete scoppiati
- loro/Loro saranno scoppiati
Toekomende tijd II
- ik zal gebarsten zijn
- jij zult gebarsten zijn
- hij/zij/het zal gebarsten zijn
- wij zullen gebarsten zijn
- jullie zullen gebarsten zijn
- zij zullen gebarsten zijn
Condizionale presente
- io scoppierei
- tu scoppieresti
- lui/lei/Lei scoppierebbe
- noi scoppieremmo
- voi/Voi scoppiereste
- loro/Loro scoppierebbero
Conditionalis I
- ik zou barsten
- jij zou barsten
- hij/zij/het zou barsten
- wij zouden barsten
- jullie zouden barsten
- zij zouden barsten
Condizionale passato
- io sarei scoppiato
- tu saresti scoppiato
- lui/lei/Lei sarebbe scoppiato
- noi saremmo scoppiati
- voi/Voi sareste scoppiati
- loro/Loro sarebbero scoppiati
Conditionalis II
- ik zou zijn gebarsten
- jij zou zijn gebarsten
- hij/zij/het zou zijn gebarsten
- wij zouden zijn gebarsten
- jullie zouden zijn gebarsten
- zij zouden zijn gebarsten
Imperativo
- tu scoppia
- voi/Voi scoppiate
Imperatief
- jij barst
- jullie barst