Vervoeging van sgocciolare
Onbepaalde wijs (infinitief): sgocciolare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io sgocciolo
- tu sgoccioli
- lui/lei/Lei sgocciola
- noi sgoccioliamo
- voi/Voi sgocciolate
- loro/Loro sgocciolano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lek
- jij lekt
- hij/zij/het lekt
- wij lekken
- jullie lekken
- zij lekken
Imperfetto
- io sgocciolavo
- tu sgocciolavi
- lui/lei/Lei sgocciolava
- noi sgocciolavamo
- voi/Voi sgocciolavate
- loro/Loro sgocciolavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik lekte
- jij lekte
- hij/zij/het lekte
- wij lekten
- jullie lekten
- zij lekten
Passato prossimo
- io ho sgocciolato
- tu hai sgocciolato
- lui/lei/Lei ha sgocciolato
- noi abbiamo sgocciolato
- voi/Voi avete sgocciolato
- loro/Loro hanno sgocciolato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelekt
- jij hebt gelekt
- hij/zij/het heeft gelekt
- wij hebben gelekt
- jullie hebben gelekt
- zij hebben gelekt
Trapassato prossimo
- io avevo sgocciolato
- tu avevi sgocciolato
- lui/lei/Lei aveva sgocciolato
- noi avevamo sgocciolato
- voi/Voi avevate sgocciolato
- loro/Loro avevano sgocciolato
Voltooid verleden tijd
- ik had gelekt
- jij had gelekt
- hij/zij/het had gelekt
- wij hadden gelekt
- jullie hadden gelekt
- zij hadden gelekt
Futuro semplice
- io sgocciolerò
- tu sgocciolerai
- lui/lei/Lei sgocciolerà
- noi sgoccioleremo
- voi/Voi sgocciolerete
- loro/Loro sgoccioleranno
Toekomende tijd I
- ik zal lekken
- jij zult lekken
- hij/zij/het zal lekken
- wij zullen lekken
- jullie zullen lekken
- zij zullen lekken
Futuro anteriore
- io avrò sgocciolato
- tu avrai sgocciolato
- lui/lei/Lei avrà sgocciolato
- noi avremo sgocciolato
- voi/Voi avrete sgocciolato
- loro/Loro avranno sgocciolato
Toekomende tijd II
- ik zal gelekt hebben
- jij zult gelekt hebben
- hij/zij/het zal gelekt hebben
- wij zullen gelekt hebben
- jullie zullen gelekt hebben
- zij zullen gelekt hebben
Condizionale presente
- io sgocciolerei
- tu sgoccioleresti
- lui/lei/Lei sgocciolerebbe
- noi sgoccioleremmo
- voi/Voi sgocciolereste
- loro/Loro sgocciolerebbero
Conditionalis I
- ik zou lekken
- jij zou lekken
- hij/zij/het zou lekken
- wij zouden lekken
- jullie zouden lekken
- zij zouden lekken
Condizionale passato
- io avrei sgocciolato
- tu avresti sgocciolato
- lui/lei/Lei avrebbe sgocciolato
- noi avremmo sgocciolato
- voi/Voi avreste sgocciolato
- loro/Loro avrebbero sgocciolato
Conditionalis II
- ik zou hebben gelekt
- jij zou hebben gelekt
- hij/zij/het zou hebben gelekt
- wij zouden hebben gelekt
- jullie zouden hebben gelekt
- zij zouden hebben gelekt
Imperativo
- tu sgocciola
- voi/Voi sgocciolate
Imperatief
- jij lek
- jullie lekt