Vervoeging van sogguardare
Onbepaalde wijs (infinitief): sogguardare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io sogguardo
- tu sogguardi
- lui/lei/Lei sogguarda
- noi sogguardiamo
- voi/Voi sogguardate
- loro/Loro sogguardano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gluur
- jij gluurt
- hij/zij/het gluurt
- wij gluren
- jullie gluren
- zij gluren
Imperfetto
- io sogguardavo
- tu sogguardavi
- lui/lei/Lei sogguardava
- noi sogguardavamo
- voi/Voi sogguardavate
- loro/Loro sogguardavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik gluurde
- jij gluurde
- hij/zij/het gluurde
- wij gluurden
- jullie gluurden
- zij gluurden
Passato prossimo
- io ho sogguardato
- tu hai sogguardato
- lui/lei/Lei ha sogguardato
- noi abbiamo sogguardato
- voi/Voi avete sogguardato
- loro/Loro hanno sogguardato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegluurd
- jij hebt gegluurd
- hij/zij/het heeft gegluurd
- wij hebben gegluurd
- jullie hebben gegluurd
- zij hebben gegluurd
Trapassato prossimo
- io avevo sogguardato
- tu avevi sogguardato
- lui/lei/Lei aveva sogguardato
- noi avevamo sogguardato
- voi/Voi avevate sogguardato
- loro/Loro avevano sogguardato
Voltooid verleden tijd
- ik had gegluurd
- jij had gegluurd
- hij/zij/het had gegluurd
- wij hadden gegluurd
- jullie hadden gegluurd
- zij hadden gegluurd
Futuro semplice
- io sogguarderò
- tu sogguarderai
- lui/lei/Lei sogguarderà
- noi sogguarderemo
- voi/Voi sogguarderete
- loro/Loro sogguarderanno
Toekomende tijd I
- ik zal gluren
- jij zult gluren
- hij/zij/het zal gluren
- wij zullen gluren
- jullie zullen gluren
- zij zullen gluren
Futuro anteriore
- io avrò sogguardato
- tu avrai sogguardato
- lui/lei/Lei avrà sogguardato
- noi avremo sogguardato
- voi/Voi avrete sogguardato
- loro/Loro avranno sogguardato
Toekomende tijd II
- ik zal gegluurd hebben
- jij zult gegluurd hebben
- hij/zij/het zal gegluurd hebben
- wij zullen gegluurd hebben
- jullie zullen gegluurd hebben
- zij zullen gegluurd hebben
Condizionale presente
- io sogguarderei
- tu sogguarderesti
- lui/lei/Lei sogguarderebbe
- noi sogguarderemmo
- voi/Voi sogguardereste
- loro/Loro sogguarderebbero
Conditionalis I
- ik zou gluren
- jij zou gluren
- hij/zij/het zou gluren
- wij zouden gluren
- jullie zouden gluren
- zij zouden gluren
Condizionale passato
- io avrei sogguardato
- tu avresti sogguardato
- lui/lei/Lei avrebbe sogguardato
- noi avremmo sogguardato
- voi/Voi avreste sogguardato
- loro/Loro avrebbero sogguardato
Conditionalis II
- ik zou hebben gegluurd
- jij zou hebben gegluurd
- hij/zij/het zou hebben gegluurd
- wij zouden hebben gegluurd
- jullie zouden hebben gegluurd
- zij zouden hebben gegluurd
Imperativo
- tu sogguarda
- voi/Voi sogguardate
Imperatief
- jij gluur
- jullie gluurt