Vervoeging van sparare
Onbepaalde wijs (infinitief): sparare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io sparo
- tu spari
- lui/lei/Lei spara
- noi spariamo
- voi/Voi sparate
- loro/Loro sparano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga af
- jij gaat af
- hij/zij/het gaat af
- wij gaan af
- jullie gaan af
- zij gaan af
Imperfetto
- io sparavo
- tu sparavi
- lui/lei/Lei sparava
- noi sparavamo
- voi/Voi sparavate
- loro/Loro sparavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging af
- jij ging af
- hij/zij/het ging af
- wij gingen af
- jullie gingen af
- zij gingen af
Passato prossimo
- io ho sparato
- tu hai sparato
- lui/lei/Lei ha sparato
- noi abbiamo sparato
- voi/Voi avete sparato
- loro/Loro hanno sparato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben afgegaan
- jij bent afgegaan
- hij/zij/het is afgegaan
- wij zijn afgegaan
- jullie zijn afgegaan
- zij zijn afgegaan
Trapassato prossimo
- io avevo sparato
- tu avevi sparato
- lui/lei/Lei aveva sparato
- noi avevamo sparato
- voi/Voi avevate sparato
- loro/Loro avevano sparato
Voltooid verleden tijd
- ik was afgegaan
- jij was afgegaan
- hij/zij/het was afgegaan
- wij waren afgegaan
- jullie waren afgegaan
- zij waren afgegaan
Futuro semplice
- io sparerò
- tu sparerai
- lui/lei/Lei sparerà
- noi spareremo
- voi/Voi sparerete
- loro/Loro spareranno
Toekomende tijd I
- ik zal afgaan
- jij zult afgaan
- hij/zij/het zal afgaan
- wij zullen afgaan
- jullie zullen afgaan
- zij zullen afgaan
Futuro anteriore
- io avrò sparato
- tu avrai sparato
- lui/lei/Lei avrà sparato
- noi avremo sparato
- voi/Voi avrete sparato
- loro/Loro avranno sparato
Toekomende tijd II
- ik zal afgegaan zijn
- jij zult afgegaan zijn
- hij/zij/het zal afgegaan zijn
- wij zullen afgegaan zijn
- jullie zullen afgegaan zijn
- zij zullen afgegaan zijn
Condizionale presente
- io sparerei
- tu spareresti
- lui/lei/Lei sparerebbe
- noi spareremmo
- voi/Voi sparereste
- loro/Loro sparerebbero
Conditionalis I
- ik zou afgaan
- jij zou afgaan
- hij/zij/het zou afgaan
- wij zouden afgaan
- jullie zouden afgaan
- zij zouden afgaan
Condizionale passato
- io avrei sparato
- tu avresti sparato
- lui/lei/Lei avrebbe sparato
- noi avremmo sparato
- voi/Voi avreste sparato
- loro/Loro avrebbero sparato
Conditionalis II
- ik zou zijn afgegaan
- jij zou zijn afgegaan
- hij/zij/het zou zijn afgegaan
- wij zouden zijn afgegaan
- jullie zouden zijn afgegaan
- zij zouden zijn afgegaan
Imperativo
- tu spara
- voi/Voi sparate
Imperatief
- jij ga af
- jullie gaat af