Vervoeging van tassare
Onbepaalde wijs (infinitief): tassare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io tasso
- tu tassi
- lui/lei/Lei tassa
- noi tassiamo
- voi/Voi tassate
- loro/Loro tassano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla aan
- jij slaat aan
- hij/zij/het slaat aan
- wij slaan aan
- jullie slaan aan
- zij slaan aan
Imperfetto
- io tassavo
- tu tassavi
- lui/lei/Lei tassava
- noi tassavamo
- voi/Voi tassavate
- loro/Loro tassavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg aan
- jij sloeg aan
- hij/zij/het sloeg aan
- wij sloegen aan
- jullie sloegen aan
- zij sloegen aan
Passato prossimo
- io ho tassato
- tu hai tassato
- lui/lei/Lei ha tassato
- noi abbiamo tassato
- voi/Voi avete tassato
- loro/Loro hanno tassato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeslagen
- jij hebt aangeslagen
- hij/zij/het heeft aangeslagen
- wij hebben aangeslagen
- jullie hebben aangeslagen
- zij hebben aangeslagen
Trapassato prossimo
- io avevo tassato
- tu avevi tassato
- lui/lei/Lei aveva tassato
- noi avevamo tassato
- voi/Voi avevate tassato
- loro/Loro avevano tassato
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeslagen
- jij had aangeslagen
- hij/zij/het had aangeslagen
- wij hadden aangeslagen
- jullie hadden aangeslagen
- zij hadden aangeslagen
Futuro semplice
- io tasserò
- tu tasserai
- lui/lei/Lei tasserà
- noi tasseremo
- voi/Voi tasserete
- loro/Loro tasseranno
Toekomende tijd I
- ik zal aanslaan
- jij zult aanslaan
- hij/zij/het zal aanslaan
- wij zullen aanslaan
- jullie zullen aanslaan
- zij zullen aanslaan
Futuro anteriore
- io avrò tassato
- tu avrai tassato
- lui/lei/Lei avrà tassato
- noi avremo tassato
- voi/Voi avrete tassato
- loro/Loro avranno tassato
Toekomende tijd II
- ik zal aangeslagen hebben
- jij zult aangeslagen hebben
- hij/zij/het zal aangeslagen hebben
- wij zullen aangeslagen hebben
- jullie zullen aangeslagen hebben
- zij zullen aangeslagen hebben
Condizionale presente
- io tasserei
- tu tasseresti
- lui/lei/Lei tasserebbe
- noi tasseremmo
- voi/Voi tassereste
- loro/Loro tasserebbero
Conditionalis I
- ik zou aanslaan
- jij zou aanslaan
- hij/zij/het zou aanslaan
- wij zouden aanslaan
- jullie zouden aanslaan
- zij zouden aanslaan
Condizionale passato
- io avrei tassato
- tu avresti tassato
- lui/lei/Lei avrebbe tassato
- noi avremmo tassato
- voi/Voi avreste tassato
- loro/Loro avrebbero tassato
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeslagen
- jij zou hebben aangeslagen
- hij/zij/het zou hebben aangeslagen
- wij zouden hebben aangeslagen
- jullie zouden hebben aangeslagen
- zij zouden hebben aangeslagen
Imperativo
- tu tassa
- voi/Voi tassate
Imperatief
- jij sla aan
- jullie slaat aan