Vervoeging van utilizzare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • lui/lei/Lei utilizza
  • loro/Loro utilizzano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het baat
  • zij baten

Imperfetto

  • lui/lei/Lei utilizzava
  • loro/Loro utilizzavano

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het baatte
  • zij baatten

Passato prossimo

  • lui/lei/Lei ha utilizzato
  • loro/Loro hanno utilizzato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gebaat
  • zij hebben gebaat

Trapassato prossimo

  • lui/lei/Lei aveva utilizzato
  • loro/Loro avevano utilizzato

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gebaat
  • zij hadden gebaat

Futuro semplice

  • lui/lei/Lei utilizzerà
  • loro/Loro utilizzeranno

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zult baten

Futuro anteriore

  • lui/lei/Lei avrà utilizzato
  • loro/Loro avranno utilizzato

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebaat hebben
  • zij zult gebaat hebben

Condizionale presente

  • lui/lei/Lei utilizzerebbe
  • loro/Loro utilizzerebbero

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zullen baten

Condizionale passato

  • lui/lei/Lei avrebbe utilizzato
  • loro/Loro avrebbero utilizzato

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gebaat
  • zij zullen hebben gebaat