Vervoeging van aanbetalen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanbetalen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik aanbetaal
- jij aanbetaalt
- hij/zij/het aanbetaalt
- wij aanbetalen
- jullie aanbetalen
- zij aanbetalen
Onvoltooid verleden tijd
- ik aanbetaalde
- jij aanbetaalde
- hij/zij/het aanbetaalde
- wij aanbetaalden
- jullie aanbetaalden
- zij aanbetaalden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aanbetaald
- jij hebt aanbetaald
- hij/zij/het heeft aanbetaald
- wij hebben aanbetaald
- jullie hebben aanbetaald
- zij hebben aanbetaald
Voltooid verleden tijd
- ik had aanbetaald
- jij had aanbetaald
- hij/zij/het had aanbetaald
- wij hadden aanbetaald
- jullie hadden aanbetaald
- zij hadden aanbetaald
Toekomende tijd I
- ik zal aanbetalen
- jij zult aanbetalen
- hij/zij/het zal aanbetalen
- wij zullen aanbetalen
- jullie zullen aanbetalen
- zij zullen aanbetalen
Toekomende tijd II
- ik zal aanbetaald hebben
- jij zult aanbetaald hebben
- hij/zij/het zal aanbetaald hebben
- wij zullen aanbetaald hebben
- jullie zullen aanbetaald hebben
- zij zullen aanbetaald hebben
Conditionalis I
- ik zou aanbetalen
- jij zou aanbetalen
- hij/zij/het zou aanbetalen
- wij zouden aanbetalen
- jullie zouden aanbetalen
- zij zouden aanbetalen
Conditionalis II
- ik zou hebben aanbetaald
- jij zou hebben aanbetaald
- hij/zij/het zou hebben aanbetaald
- wij zouden hebben aanbetaald
- jullie zouden hebben aanbetaald
- zij zouden hebben aanbetaald
Imperatief
- jij aanbetaal
- jullie aanbetaalt