Vervoeging van aanbeteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beter aan
- jij betert aan
- hij/zij/het betert aan
- wij beteren aan
- jullie beteren aan
- zij beteren aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik beterde aan
- jij beterde aan
- hij/zij/het beterde aan
- wij beterden aan
- jullie beterden aan
- zij beterden aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben aangebeterd
- jij bent aangebeterd
- hij/zij/het is aangebeterd
- wij zijn aangebeterd
- jullie zijn aangebeterd
- zij zijn aangebeterd
Voltooid verleden tijd
- ik was aangebeterd
- jij was aangebeterd
- hij/zij/het was aangebeterd
- wij waren aangebeterd
- jullie waren aangebeterd
- zij waren aangebeterd
Toekomende tijd I
- ik zal aanbeteren
- jij zult aanbeteren
- hij/zij/het zal aanbeteren
- wij zullen aanbeteren
- jullie zullen aanbeteren
- zij zullen aanbeteren
Toekomende tijd II
- ik zal aangebeterd zijn
- jij zult aangebeterd zijn
- hij/zij/het zal aangebeterd zijn
- wij zullen aangebeterd zijn
- jullie zullen aangebeterd zijn
- zij zullen aangebeterd zijn
Conditionalis I
- ik zou aanbeteren
- jij zou aanbeteren
- hij/zij/het zou aanbeteren
- wij zouden aanbeteren
- jullie zouden aanbeteren
- zij zouden aanbeteren
Conditionalis II
- ik zou zijn aangebeterd
- jij zou zijn aangebeterd
- hij/zij/het zou zijn aangebeterd
- wij zouden zijn aangebeterd
- jullie zouden zijn aangebeterd
- zij zouden zijn aangebeterd