Vervoeging van aanbevelen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanbevelen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beveel aan
- jij beveelt aan
- hij/zij/het beveelt aan
- wij bevelen aan
- jullie bevelen aan
- zij bevelen aan
Presente
- io raccomando
- tu raccomandi
- lui/lei/Lei raccomanda
- noi raccomandiamo
- voi/Voi raccomandate
- loro/Loro raccomandano
Onvoltooid verleden tijd
- ik beval aan
- jij beval aan
- hij/zij/het beval aan
- wij bevalen aan
- jullie bevalen aan
- zij bevalen aan
Imperfetto
- io raccomandavo
- tu raccomandavi
- lui/lei/Lei raccomandava
- noi raccomandavamo
- voi/Voi raccomandavate
- loro/Loro raccomandavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aanbevolen
- jij hebt aanbevolen
- hij/zij/het heeft aanbevolen
- wij hebben aanbevolen
- jullie hebben aanbevolen
- zij hebben aanbevolen
Passato prossimo
- io ho raccomandato
- tu hai raccomandato
- lui/lei/Lei ha raccomandato
- noi abbiamo raccomandato
- voi/Voi avete raccomandato
- loro/Loro hanno raccomandato
Voltooid verleden tijd
- ik had aanbevolen
- jij had aanbevolen
- hij/zij/het had aanbevolen
- wij hadden aanbevolen
- jullie hadden aanbevolen
- zij hadden aanbevolen
Trapassato prossimo
- io avevo raccomandato
- tu avevi raccomandato
- lui/lei/Lei aveva raccomandato
- noi avevamo raccomandato
- voi/Voi avevate raccomandato
- loro/Loro avevano raccomandato
Toekomende tijd I
- ik zal aanbevelen
- jij zult aanbevelen
- hij/zij/het zal aanbevelen
- wij zullen aanbevelen
- jullie zullen aanbevelen
- zij zullen aanbevelen
Futuro semplice
- io raccomanderò
- tu raccomanderai
- lui/lei/Lei raccomanderà
- noi raccomanderemo
- voi/Voi raccomanderete
- loro/Loro raccomanderanno
Toekomende tijd II
- ik zal aanbevolen hebben
- jij zult aanbevolen hebben
- hij/zij/het zal aanbevolen hebben
- wij zullen aanbevolen hebben
- jullie zullen aanbevolen hebben
- zij zullen aanbevolen hebben
Futuro anteriore
- io avrò raccomandato
- tu avrai raccomandato
- lui/lei/Lei avrà raccomandato
- noi avremo raccomandato
- voi/Voi avrete raccomandato
- loro/Loro avranno raccomandato
Conditionalis I
- ik zou aanbevelen
- jij zou aanbevelen
- hij/zij/het zou aanbevelen
- wij zouden aanbevelen
- jullie zouden aanbevelen
- zij zouden aanbevelen
Condizionale presente
- io raccomanderei
- tu raccomanderesti
- lui/lei/Lei raccomanderebbe
- noi raccomanderemmo
- voi/Voi raccomandereste
- loro/Loro raccomanderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben aanbevolen
- jij zou hebben aanbevolen
- hij/zij/het zou hebben aanbevolen
- wij zouden hebben aanbevolen
- jullie zouden hebben aanbevolen
- zij zouden hebben aanbevolen
Condizionale passato
- io avrei raccomandato
- tu avresti raccomandato
- lui/lei/Lei avrebbe raccomandato
- noi avremmo raccomandato
- voi/Voi avreste raccomandato
- loro/Loro avrebbero raccomandato
Imperatief
- jij beveel aan
- jullie beveelt aan
Imperativo
- tu raccomanda
- voi/Voi raccomandate