Vervoeging van aanblaffen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanblaffen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blaf aan
- jij blaft aan
- hij/zij/het blaft aan
- wij blaffen aan
- jullie blaffen aan
- zij blaffen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik blafte aan
- jij blafte aan
- hij/zij/het blafte aan
- wij blaften aan
- jullie blaften aan
- zij blaften aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeblaft
- jij hebt aangeblaft
- hij/zij/het heeft aangeblaft
- wij hebben aangeblaft
- jullie hebben aangeblaft
- zij hebben aangeblaft
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeblaft
- jij had aangeblaft
- hij/zij/het had aangeblaft
- wij hadden aangeblaft
- jullie hadden aangeblaft
- zij hadden aangeblaft
Toekomende tijd I
- ik zal aanblaffen
- jij zult aanblaffen
- hij/zij/het zal aanblaffen
- wij zullen aanblaffen
- jullie zullen aanblaffen
- zij zullen aanblaffen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeblaft hebben
- jij zult aangeblaft hebben
- hij/zij/het zal aangeblaft hebben
- wij zullen aangeblaft hebben
- jullie zullen aangeblaft hebben
- zij zullen aangeblaft hebben
Conditionalis I
- ik zou aanblaffen
- jij zou aanblaffen
- hij/zij/het zou aanblaffen
- wij zouden aanblaffen
- jullie zouden aanblaffen
- zij zouden aanblaffen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeblaft
- jij zou hebben aangeblaft
- hij/zij/het zou hebben aangeblaft
- wij zouden hebben aangeblaft
- jullie zouden hebben aangeblaft
- zij zouden hebben aangeblaft
Imperatief
- jij blaf aan
- jullie blaft aan