Vervoeging van aanbrullen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanbrullen

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik brul aan
    • jij brult aan
    • hij/zij/het brult aan
    • wij brullen aan
    • jullie brullen aan
    • zij brullen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik brulde aan
    • jij brulde aan
    • hij/zij/het brulde aan
    • wij brulden aan
    • jullie brulden aan
    • zij brulden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangebruld
    • jij hebt aangebruld
    • hij/zij/het heeft aangebruld
    • wij hebben aangebruld
    • jullie hebben aangebruld
    • zij hebben aangebruld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangebruld
    • jij had aangebruld
    • hij/zij/het had aangebruld
    • wij hadden aangebruld
    • jullie hadden aangebruld
    • zij hadden aangebruld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanbrullen
    • jij zult aanbrullen
    • hij/zij/het zal aanbrullen
    • wij zullen aanbrullen
    • jullie zullen aanbrullen
    • zij zullen aanbrullen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangebruld hebben
    • jij zult aangebruld hebben
    • hij/zij/het zal aangebruld hebben
    • wij zullen aangebruld hebben
    • jullie zullen aangebruld hebben
    • zij zullen aangebruld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanbrullen
    • jij zou aanbrullen
    • hij/zij/het zou aanbrullen
    • wij zouden aanbrullen
    • jullie zouden aanbrullen
    • zij zouden aanbrullen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangebruld
    • jij zou hebben aangebruld
    • hij/zij/het zou hebben aangebruld
    • wij zouden hebben aangebruld
    • jullie zouden hebben aangebruld
    • zij zouden hebben aangebruld
  • Imperatief

    • jij brul aan
    • jullie brult aan