Vervoeging van aandringen

Onbepaalde wijs (infinitief): aandringen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dring aan
  • jij dringt aan
  • hij/zij/het dringt aan
  • wij dringen aan
  • jullie dringen aan
  • zij dringen aan

Present

  • I insist
  • you insist
  • he/she/it insists
  • we insist
  • you insist
  • they insist

Onvoltooid verleden tijd

  • ik drong aan
  • jij drong aan
  • hij/zij/het drong aan
  • wij drongen aan
  • jullie drongen aan
  • zij drongen aan

Simple past

  • I insisted
  • you insisted
  • he/she/it insisted
  • we insisted
  • you insisted
  • they insisted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangedrongen
  • jij hebt aangedrongen
  • hij/zij/het heeft aangedrongen
  • wij hebben aangedrongen
  • jullie hebben aangedrongen
  • zij hebben aangedrongen

Present perfect

  • I have insisted
  • you have insisted
  • he/she/it has insisted
  • we have insisted
  • you have insisted
  • they have insisted

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangedrongen
  • jij had aangedrongen
  • hij/zij/het had aangedrongen
  • wij hadden aangedrongen
  • jullie hadden aangedrongen
  • zij hadden aangedrongen

Past perfect

  • I had insisted
  • you had insisted
  • he/she/it had insisted
  • we had insisted
  • you had insisted
  • they had insisted

Toekomende tijd I

  • ik zal aandringen
  • jij zult aandringen
  • hij/zij/het zal aandringen
  • wij zullen aandringen
  • jullie zullen aandringen
  • zij zullen aandringen

Future

  • I will insist
  • you will insist
  • he/she/it will insist
  • we will insist
  • you will insist
  • they will insist

Toekomende tijd II

  • ik zal aangedrongen hebben
  • jij zult aangedrongen hebben
  • hij/zij/het zal aangedrongen hebben
  • wij zullen aangedrongen hebben
  • jullie zullen aangedrongen hebben
  • zij zullen aangedrongen hebben

Future perfect

  • I will have insisted
  • you will have insisted
  • he/she/it will have insisted
  • we will have insisted
  • you will have insisted
  • they will have insisted

Conditionalis I

  • ik zou aandringen
  • jij zou aandringen
  • hij/zij/het zou aandringen
  • wij zouden aandringen
  • jullie zouden aandringen
  • zij zouden aandringen

Conditional present

  • I would insist
  • you would insist
  • he/she/it would insist
  • we would insist
  • you would insist
  • they would insist

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangedrongen
  • jij zou hebben aangedrongen
  • hij/zij/het zou hebben aangedrongen
  • wij zouden hebben aangedrongen
  • jullie zouden hebben aangedrongen
  • zij zouden hebben aangedrongen

Conditional perfect

  • I would have insisted
  • you would have insisted
  • he/she/it would have insisted
  • we would have insisted
  • you would have insisted
  • they would have insisted

Imperatief

  • jij dring aan
  • jullie dringt aan

Imperative

  • you insist
  • you insist

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aandringen