Vervoeging van aanflitsen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanflitsen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het flitst aan
- zij flitsen aan
Präsens Indikativ
- er/sie/es entbrennt
- sie entbrennen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het flitste aan
- zij flitsten aan
Präteritum Indikativ
- er/sie/es entbrannte
- sie entbrannten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is aangeflitst
- zij zijn aangeflitst
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist entbrannt
- sie sind entbrannt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was aangeflitst
- zij waren aangeflitst
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war entbrannt
- sie waren entbrannt
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal aanflitsen
- zij zult aanflitsen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird entbrennen
- sie werden entbrennen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal aangeflitst zijn
- zij zult aangeflitst zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird entbrannt sein
- sie werden entbrannt sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zal aanflitsen
- zij zullen aanflitsen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde entbrennen
- sie würden entbrennen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn aangeflitst
- zij zullen zijn aangeflitst
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde entbrannt sein
- sie würden entbrannt sein